ECLI:NL:CRVB:2020:2968

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
18/4653 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens niet gemeld bezit van onroerend goed in Turkije

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellanten door de Sociale verzekeringsbank (Svb) vanwege het niet melden van onroerend goed in Turkije. Appellanten ontvingen aanvulling op hun ouderdomspensioen, maar de Svb heeft vastgesteld dat zij onroerende zaken bezaten die hun vermogen boven de grens voor bijstandsverlening uitsteeg. De Svb heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling, waarbij gebruik is gemaakt van gegevens die tijdens een onrechtmatig huisbezoek zijn verkregen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat, hoewel het huisbezoek onrechtmatig was, de onderzoeksresultaten toch een rechtmatige basis bieden voor de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit van de Svb in stand, omdat de onderzoeksresultaten voldoende feitelijke grondslag bieden voor het besluit. De Svb wordt veroordeeld in de kosten van appellanten, die in totaal € 2.362,50 bedragen.

Uitspraak

18 4653 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 24 november 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 juli 2018, 17/3436 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. A. Sahin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2020. De zitting heeft plaatsgevonden via een beeldverbinding. Daaraan heeft mr. Sahin deelgenomen namens appellanten. Mr. S.M. Herder heeft daaraan deelgenomen als vertegenwoordiger van de Svb.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen, in aanvulling op het hen toegekende ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, met onderbrekingen bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk van de Svb op grond van de Participatiewet.
1.2.
De Svb voert vanaf 2013 gefaseerd een meerjarigonderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. In het kader van dit onderzoek heeft de Svb onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende
AIO-aanvulling.
1.2.1.
In het kader van dit onderzoek hebben appellanten desgevraagd op 8 maart 2015 een formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ ingevuld en, na ondertekening, ingestuurd. Zij hebben daarop vermeld dat zij tijdens hun verblijf buiten Nederland bij familie verblijven op het adres X te [plaatsnaam] in Turkije en dat zij geen (mede)eigenaar zijn van de woning op dat adres en ook overigens geen grond of woning buiten Nederland bezitten.
1.2.2.
Eveneens in het kader van het onderzoek hebben twee medewerkers van de Svb op
7 juni 2016, aangekondigd, een huisbezoek afgelegd op het woonadres van appellanten, nadat appellanten een ‘Verklaring omtrent huisbezoek’ hadden ondertekend. De medewerkers hebben tijdens het huisbezoek het onder 1.2.1 bedoelde formulier ‘Vermogen en verblijf buitenland’ met appellanten doorgenomen. Appellanten hebben hierbij onder andere meegedeeld dat het eerder door hen vermelde adres te [plaatsnaam] in Turkije het adres van hun zoon is. De medewerkers hebben tijdens het huisbezoek foto’s gemaakt van de Turkse paspoorten van appellanten, waarin hun Turkse identiteitsnummers, ook genoemd: TC Kimliknummers (identiteitsnummers), staan vermeld.
1.2.3.
Vervolgens heeft in opdracht van de Svb en met tussenkomst van het Internationaal Bureau Fraude-informatie, het Bureau Attaché Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade te Ankara (Bureau Attaché) een onderzoek ingesteld naar eventueel vermogen van appellanten in Turkije. De resultaten hiervan zijn neerlegd in een rapport van 18 januari 2017. Hierin is, voor zover hier van belang, vermeld dat blijkens de kadastrale gegevens van de gemeente [plaatsnaam] in Turkije appellant daar zeven percelen landbouwgrond in eigendom heeft, waarvan vier percelen sinds 1978, één perceel sinds 6 april 2011 en twee percelen sinds 8 mei 2013 en sinds 12 oktober 2006 de woning aan de X-straat te [plaatsnaam] en dat appellante daar een woning in eigendom heeft sinds 2 maart 2015. Daarin staat ook vermeld dat volgens de registers van de afdeling onroerende zaakbelasting (ozb) van die gemeente op naam van elk van appellanten een woning is geregistreerd. Deze onroerende zaken zijn op 10 januari 2017 door een lokale taxateur getaxeerd op in totaal TL 115.000,-, omgerekend naar de koers op
18 januari 2017 € 28.606,97. De resultaten van het onderzoek van de medewerkers van de Svb zijn neergelegd in een handhavingsrapportage van 2 maart 2017.
1.3.
De Svb heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluit van 24 maart 2017 het recht op AIO-aanvulling vanaf 1 november 2009 in te trekken en bij afzonderlijk besluit van 24 maart 2017 de over de periode van 1 november 2009 tot en met 6 oktober 2016 gemaakte kosten van de AIO-aanvulling van appellanten terug te vorderen tot een bedrag van
€ 60.605,67.
1.4.
De Svb heeft bij besluit van 8 juni 2017 (bestreden besluit) de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 24 maart 2017 ongegrond verklaard en die besluiten gehandhaafd. Daaraan heeft de Svb ten grondslag gelegd, voor zover hier van belang, dat appellanten beschikten over onroerende zaken in Turkije, waardoor hun vermogen boven de toepasselijke vermogensgrens uitkwam.
1.5.
In beroep heeft de Svb, nadat de rechtbank het het vooronderzoek had heropend, op verzoek van de rechtbank een schriftelijke toelichting gegeven op de wijze waarop het handhavingsonderzoek heeft plaatsgevonden. Appellanten hebben hierop schriftelijk gereageerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 november 2009 tot en met 6 oktober 2016, de periode waarover de AIO-aanvulling van appellanten is ingetrokken.
4.2.
Niet in geschil is dat appellanten in de te beoordelen periode de onder 1.2.3 vermelde onroerende zaken in eigendom hadden en dat de waarde daarvan op 10 januari 2017 in totaal omgerekend € 28.606,97 bedroeg. Vaststaat dat zij het bezit daarvan, in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting, niet uit eigen beweging aan de Svb hebben gemeld.
Grondslag bestreden besluit
4.3.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het vermogen van appellanten in de te beoordelen periode de toepasselijke grens van het vrij te laten vermogen overschreed. Ter zitting heeft de Svb zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit daarmee niet op een deugdelijke grondslag berust. Over de waarde van de onroerende zaken in de periode voorafgaand aan de taxatiedatum is namelijk geen informatie voorhanden, zodat de waarde van de onroerende zaken in die periode niet is vast te stellen. Daardoor is de bijstandbehoevendheid over de te beoordelen periode ook niet vast te stellen. Dat standpunt is juist en daarmee is de grondslag aan het bestreden besluit komen te ontvallen.
4.4.
De rechtbank heeft wat onder 4.3 is overwogen, niet onderkend. Dit is echter geen grond om de aangevallen uitspraak te vernietigen wegens het ontbreken van een draagkrachtige motivering. Aanleiding bestaat om dit gebrek van het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld. Ook indien het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met dezelfde uitkomst zijn genomen. Geen recht op bijstand bestaat namelijk wanneer de bijstandbehoevendheid niet is vast te stellen.
Rechtmatigheid van het bestreden besluit
4.5.
Appellanten hebben aangevoerd, voor zover nu nog van belang, dat de resultaten van het onderzoek in Turkije onrechtmatig zijn verkregen en daarom niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen worden gelegd. Het huisbezoek was onrechtmatig, zodat alle resultaten daarvan, dus ook de tijdens het huisbezoek verkregen identiteitsnummers, niet mochten worden gebruikt.
4.6.
Niet in geschil is dat het huisbezoek onrechtmatig was, omdat geen redelijke grond voor een huisbezoek bestond en aan appellanten daarom ten onrechte bij het huisbezoek is meegedeeld dat het weigeren van toestemming voor het huisbezoek gevolgen zou hebben voor de bijstand.
4.7.
De Svb stelt echter, dat de resultaten van het onderzoek in Turkije niet onrechtmatig zijn verkregen, omdat dit is geschied door gebruik te maken van de persoonsgegevens van appellanten en de namen van hun vaders (hierna tezamen: persoonsgegevens) en niet met de tijdens het huisbezoek verkregen identiteitsnummers van appellanten. De persoonsgegevens zijn volgens de Svb afkomstig uit het Suwinet en daarmee rechtmatig verkregen. De persoonsgegeven zijn vervolgens doorgegeven aan het Bureau Attaché ten behoeve van het vermogensonderzoek in Turkije. Appellanten betwisten deze gang van zaken, gelet op het volgende op goede gronden.
4.8.
Aan een onderzoeksrapport dat als basis dient voor bestuurlijke besluitvorming dient volgens vaste rechtspraak de eis te worden gesteld dat inzichtelijk wordt gemaakt waarop de getrokken conclusies zijn gebaseerd en langs welke weg vervolgens die conclusies zijn bereikt (uitspraak van 22 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO1702). Aan die eis is niet voldaan.
4.9.
Niet in geschil is dat medewerkers van het Bureau Attaché, in het kader van een vermogensonderzoek als hier aan de orde, inzage kunnen verkrijgen in de registratie van een betrokkene als belastingplichtige voor de gemeentelijke ozb met behulp van het identiteitsnummer van de betrokkene dan wel met behulp van de persoonsgegevens.
4.10.
De gedingstukken bieden echter geen steun voor de juistheid van de stelling van de Svb dat in dit geval gebruik is gemaakt van de persoonsgegevens. Onder de gedingstukken bevinden zich geen gegevens uit het Suwinet. Dat gebruik is gemaakt van persoonsgegevens uit het Suwinet blijkt niet uit de handhavingsrapportage van 2 maart 2017, nu daarin enkel is vermeld dat als bijlage is bijgevoegd: ‘gegevens Suwinet’, en evenmin uit de rapportage van het Bureau Attaché van 18 januari 2017. De brief waarmee aan het Bureau Attaché opdracht is gegeven om het vermogensonderzoek in Turkije uit te voeren, bevindt zich niet onder de gedingstukken. Hierdoor kan ook langs die weg geen duidelijkheid worden verkregen over de gegevens op basis waarvan dat onderzoek heeft plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande heeft de Svb de onderzoeksmethode niet inzichtelijk gemaakt. De stelling van de Svb dat inzage in de Turkse gegevens is verkregen met behulp van de persoonsgegevens houdt dan ook geen stand.
4.11.
Gelet op het voorgaande is niet is uit te sluiten dat bij het onderzoek naar vermogen van appellanten in Turkije, anders dan de Svb stelt, gebruik is gemaakt van de tijdens het huisbezoek van 7 juni 2016 verkregen identiteitsnummers wat, gelet op 4.6, betekent dat gebruik is gemaakt van een onrechtmatig verkregen hulpmiddel. Dit brengt mee dat moet worden aangenomen dat het bestreden besluit, in strijd met het bepaalde in art. 3:2 van de Awb, niet zorgvuldig is voorbereid. De onder 4.5 verwoorde beroepsgrond slaagt dan ook. Vergelijk de uitspraak van 21 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1028. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak zal daarom worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Aansluitend moet worden bezien tot welk gevolg dit moet leiden voor de besluitvorming.
Vervolg
4.12.
Anders dan appellanten hebben aangevoerd en ondanks wat onder 4.11 is overwogen, bieden de onderzoeksresultaten een rechtmatige grondslag voor de in de besluiten van
24 maart 2017 vervatte intrekking en terugvordering. Dit is aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten. Dit berust op de volgende overwegingen.
4.13.
In voormelde uitspraak van 21 april 2020 heeft de Raad (zie de rechtsoverwegingen 4.7 en 4.8 van die uitspraak) uiteengezet waarom in een geval zoals hier aan de orde, de onderzoeksresultaten niet uitgesloten behoeven te worden bij verdere besluitvorming. Kort samengevat is de reden hiervoor onder meer dat deze resultaten zelf niet verkregen zijn tijdens het onrechtmatig huisbezoek en dat zij langs andere wegen rechtmatig hadden kunnen worden verkregen. Het gebruik van de met behulp van de identiteitsnummers verkregen onderzoeksresultaten druist onder die omstandigheden niet zo zeer in tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik daarvan onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Geen aanleiding bestaat om in deze zaak tot een ander oordeel te komen.
4.14.
Appellanten hebben betoogd, dat het gebruik van de onrechtmatig verkregen identiteitsnummers voor het vermogensonderzoek in Turkije, anders dan in voormelde uitspraak is overwogen, niet voldoet aan het onder 4.13 bedoelde indruiscriterium. Zij hebben echter geen feiten of omstandigheden gesteld, dan wel argumenten naar voren gebracht op grond waarvan de Raad nu tot een ander oordeel zou moeten komen dan in voormelde uitspraak.
4.15
Uit 4.13 en 4.14 volgt dat na de vernietiging van het bestreden besluit de onderzoeksresultaten bij de verdere besluitvorming wel in aanmerking kunnen worden genomen. Omdat niet in geschil is dat de onderzoeksresultaten inhoudelijk voldoende feitelijke grondslag bieden voor het bestreden besluit, zou een nieuw te nemen besluit mede daarop kunnen worden gebaseerd.
4.16.
De slotsom is dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal eveneens worden vernietigd, maar gelet op 4.12 tot en met 4.15 zullen de rechtsgevolgen ervan in stand worden gelaten.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de kosten van appellanten, waarbij in aanmerking wordt genomen dat appellanten in beroep na heropening en op verzoek van de rechtbank nog een schriftelijke zienswijze hebben gegeven. Deze kosten worden begroot op € 1.312,50 in beroep en € 1.050,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.362,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 8 juni 2017;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de Svb in de kosten van appellanten tot een bedrag van in totaal € 2.362,50;
  • bepaalt dat de Svb aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter en E.C.G. Okhuizen en
K.M.P. Jacobs als leden, in tegenwoordigheid van I.A. Siskina als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2020.
(getekend) F. Hoogendijk
De griffier is verhinderd te ondertekenen.