Uitspraak
17.7941 WMO15
OVERWEGINGEN
Wmo-consulent van GGD Hollands Midden, de ondersteuningsbehoefte van appellante onderzocht en haar bevindingen neergelegd in een rapport van 7 juni 2016.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het college van burgemeester en wethouders van Gouda een maatwerkvoorziening voor gespecialiseerde begeleiding heeft verstrekt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante, die bekend is met verminderde verstandelijke capaciteiten en psychische problematiek, ontving eerder een maatwerkvoorziening van 6,5 uur per week. Het college heeft na een herbeoordeling van haar ondersteuningsbehoefte, op basis van een advies van Wmo-consulent R.A. Breeden, besloten om deze maatwerkvoorziening te handhaven. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij de bevindingen van Breeden als voldoende onderbouwd heeft beschouwd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van Breeden en dat het college het advies van Breeden terecht aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De Raad stelt vast dat de tariefdifferentiatie in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gouda 2015 voldoende concreet is en dat de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) correct is vastgesteld. Appellante heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de Raad wordt toegewezen. De Raad oordeelt dat de redelijke termijn met ruim drie maanden is overschreden en kent appellante een schadevergoeding van € 500,- toe, te betalen door het college. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 525,-.