ECLI:NL:CRVB:2020:2947
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hersteldverklaring van een Ziektewet-uitkering en de rol van de verzekeringsarts bezwaar en beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die eerder een Ziektewet-uitkering ontving, had verzocht om terug te komen van de hersteldverklaring per 26 maart 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had geen aanleiding gezien om deze hersteldverklaring te herzien, omdat er geen nieuwe feiten waren die dit rechtvaardigden. Appellante had in haar hoger beroep aangevoerd dat haar klachten, waaronder fibromyalgie en CVS, niet voldoende waren meegewogen en dat haar lage begaafdheid een rol speelde in haar arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische gegevens zorgvuldig had beoordeeld en dat er geen reden was om aan de hersteldverklaring te twijfelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. De Raad concludeerde dat appellante op 26 maart 2012 niet dermate beperkt was dat zij haar werk als administratief medewerkster niet kon verrichten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling door de verzekeringsarts en de noodzaak van nieuwe feiten om een hersteldverklaring te kunnen herzien.