ECLI:NL:CRVB:2020:2922
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en geschil over medische beoordeling van beperkingen
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 17 maart 2009 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante heeft zich ziek gemeld vanwege psychische klachten en heeft na beëindiging van haar dienstverband een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het Uwv heeft in 2015 vastgesteld dat appellante nog steeds recht heeft op een WAO-uitkering, maar met een herziening naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en stelt dat haar beperkingen zijn onderschat.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt gehandhaafd en de Raad verzocht om een deskundige te benoemen. De Raad heeft revalidatiearts W.C.G. Blanken als deskundige benoemd, die concludeerde dat de beperkingen van appellante correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 januari 2016. Appellante heeft de conclusies van de deskundige betwist en stelt dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar medische situatie.
De Raad heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd en vastgesteld dat de FML van 5 januari 2016 de beperkingen van appellante op de datum in geding correct weergeeft. De Raad heeft geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn en heeft het hoger beroep van appellante afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.