ECLI:NL:CRVB:2020:2912

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
17/6477 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesbelang en schadevergoeding toegewezen voor overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant had hoger beroep ingesteld, maar het Uwv had op 23 april 2020 alsnog een Wajong-uitkering toegekend, waardoor er geen geschil meer resteerde. De Raad heeft appellant daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij geen procesbelang meer had.

De Raad heeft echter wel aanleiding gezien om de proceskosten van appellant in bezwaar en hoger beroep te vergoeden. De kosten voor verleende rechtsbijstand zijn begroot op € 2.100,-. Daarnaast is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,-.

Verder heeft de Raad het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met ongeveer twaalf maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,-. Deze schadevergoeding is voor rekening van de Staat der Nederlanden, die ook is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant in verband met het verzoek om schadevergoeding, begroot op € 256,-.

Uitspraak

17/6477 WAJONG, 17/6478 WBQA
Datum uitspraak: 18 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 augustus 2017, 16/1374 en 16/1423 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 19 december 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Bij besluit van 23 april 2020 is aan appellant per datum aanvraag alsnog een Wajong-uitkering toegekend.
Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. In verband met dit verzoek om schadevergoeding heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
De zaak is door de meervoudige kamer verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard op een nadere zitting te willen worden gehoord. Daarop is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv zijn weigering om aan appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen in bezwaar gehandhaafd. Het Uwv heeft met het besluit van 23 april 2020 aan appellant alsnog een Wajong-uitkering toegekend per datum aanvraag. Appellant heeft aangegeven zich met deze nadere besluitvorming van het Uwv te kunnen verenigen. Nu er als gevolg van de nadere besluitvorming van het Uwv geen geschil meer resteert heeft appellant geen procesbelang meer bij een uitspraak op het hoger beroep en zal hij in dat beroep niet‑ontvankelijk worden verklaard.
1.2.
Er is aanleiding om de proceskosten van appellant in bezwaar en in hoger beroep te vergoeden. De proceskosten in de fase van beroep zijn in de aangevallen uitspraak reeds aan appellant toegekend. Ter zake van verleende rechtsbijstand worden de kosten begroot op
€ 2.100,- (bezwaarschrift 1 punt, hoorzitting 1 punt, hoger beroepschrift 1 punt, zitting 1 punt).
1.3.
Tevens is er aanleiding te bepalen dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant vergoedt.
1.4.
De Raad wijst het verzoek van appellant toe om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de nog na te betalen uitkering. Voor de wijze waarop het Uwv de wettelijke rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
Schadevergoeding redelijke termijn
2.1.
Voor de wijze van beoordeling van een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt verwezen naar de uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009, en het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. In het geval van appellant zijn vanaf de ontvangst door het Uwv op 19 november 2015 van het ingediende bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak vijf jaar verstreken. Noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van appellant zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaren zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met (afgerond) twaalf maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 1000,-. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter, zodat de te betalen schadevergoeding voor rekening is van de Staat.
2.2.
Aanleiding bestaat om de Staat te veroordelen in de proceskosten van appellant in verband met het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade. Deze kosten worden begroot op € 256,- (1 punt met wegingsfactor 0,5) in verband met de indiening van het verzoek.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente zoals onder 1.4 is vermeld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in bezwaar en in hoger beroep tot een bedrag van € 2.100,-;
- bepaalt dat het Uwv het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- aan appellant vergoedt;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1000,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 256,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) L. Winters