ECLI:NL:CRVB:2020:285
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Blijvend gehele weigering WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid en de berekening van de hoogte van de toeslag
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante ontving een WW-uitkering, maar het Uwv weigerde deze uitkering blijvend op grond van verwijtbare werkloosheid. De rechtbank oordeelde dat appellante zelf ontslag had genomen zonder dat er zodanige bezwaren waren die voortzetting van de dienstbetrekking redelijkerwijs niet van haar konden vergen. Appellante had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, maar na een conflict op de werkvloer en een periode van schorsing, besloot zij haar werkzaamheden te beëindigen. Het Uwv stelde vast dat appellante verwijtbaar werkloos was geworden en dat de WW-uitkering niet tot uitbetaling zou komen. De rechtbank bevestigde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen over de werkvloer en dat het Uwv terecht de uitkering had geweigerd. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat appellante verwijtbaar werkloos was en dat het Uwv de uitkering op grond van de Toeslagenwet moest berekenen alsof de weigering niet had plaatsgevonden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.