ECLI:NL:CRVB:2020:2846
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering na niet voltooide wachttijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die als tuinbouwmedewerkster heeft gewerkt, had zich ziek gemeld met zwangerschapsklachten en later met bekkenklachten. Het Uwv had haar ziekengeld op grond van de Ziektewet beëindigd en weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij de wettelijke wachttijd van 104 weken niet had volbracht. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. In hoger beroep voerde appellante aan dat er onduidelijkheid bestond over haar rompstabiliteit en dat de rechtbank haar verzoek om een onafhankelijk deskundige te benoemen ten onrechte had afgewezen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht het ziekengeld had beëindigd en de WIA-uitkering had geweigerd. Tevens werd schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, vastgesteld op € 1.000,-. De Staat werd veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding en de proceskosten van appellante.