In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond had verklaard. Appellant had op 17 november 2017 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag op grond van de Participatiewet. Het college had de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellant niet had gereageerd op een verzoek om aanvullende informatie. De rechtbank bevestigde dit besluit, maar in hoger beroep heeft het college, na een eerdere uitspraak van de Raad, besloten de aanvraag alsnog in behandeling te nemen en woonkostentoeslag toe te kennen over een bepaalde periode.
Appellant heeft in hoger beroep verzocht om de woonkostentoeslag met terugwerkende kracht toe te kennen vanaf 17 november 2017 en heeft tevens verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De Raad heeft vastgesteld dat de gemachtigde van appellant, die ook zijn vader is, niet beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend, omdat er geen vergoeding voor de verleende hulp in rekening werd gebracht. De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het besluit van het college herroepen. Appellant heeft recht op woonkostentoeslag over de periode van 1 oktober 2017 tot 17 november 2017, en het college is veroordeeld tot vergoeding van de reiskosten van appellant en het griffierecht.