ECLI:NL:CRVB:2020:2793
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om terug te komen van besluit WAZ-uitkering
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek van appellant om terug te komen van een eerder besluit van 2 mei 2006, waarin zijn aanvraag voor een WAZ-uitkering werd afgewezen. Appellant stelt dat er nieuwe feiten zijn die een herbeoordeling rechtvaardigen, maar de Centrale Raad van Beroep volgt dit standpunt niet. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die de afwijzing van de WAZ-uitkering kunnen onderbouwen. De verzekeringsarts heeft in 2006 vastgesteld dat appellant geen klachten had die een WAZ-uitkering rechtvaardigden. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn herzieningsverzoek ten onrechte is afgewezen en wijst op medische informatie die volgens hem nieuw bewijs vormt. De Raad oordeelt echter dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet leidt tot een ander oordeel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de afwijzing van de herhaalde aanvraag niet evident onredelijk is. De uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, met L.E. König als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 november 2020.