ECLI:NL:CRVB:2020:2737
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde wachtgeld uitkering na melding van neveninkomsten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die voor onbepaalde tijd was aangesteld als ambtenaar, had eervol ontslag gekregen en een aanvraag voor een wachtgelduitkering ingediend. De staatssecretaris van Defensie had hem op basis van de Militaire wachtgeldregeling 1961 (Mwr) wachtgeld toegekend van 1 januari 2012 tot 28 april 2019. Echter, na een onderzoek bleek dat de appellant vanaf januari 2012 tot en met juni 2017 een bedrag van € 41.595,54 te veel aan wachtgeld had ontvangen. De staatssecretaris vorderde dit bedrag terug, wat leidde tot bezwaar van de appellant.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de staatssecretaris ongegrond verklaard. In hoger beroep betoogde de appellant dat hij niet op de hoogte was van de verplichting om wijzigingen in zijn inkomsten te melden, en dat hij onvoldoende was voorgelicht bij zijn ontslag. De Raad oordeelde echter dat de onverschuldigde betaling was ontstaan door toedoen van de appellant, omdat hij had nagelaten om zijn neveninkomsten te melden, zoals vereist door artikel 9 van de Mwr. De Raad bevestigde dat de terugvorderingstermijn van vijf jaar van toepassing was, en dat de staatssecretaris de terugvordering terecht had beperkt tot deze termijn.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij gerechtvaardigd vertrouwen had in de informatie die hij had ontvangen, en dat de specificaties van de terugvordering voldoende inzichtelijk waren. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.