ECLI:NL:CRVB:2020:2734
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen opvolgend werkgeverschap, geen dienstverband voor onbepaalde tijd
Op 5 november 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een geschil over de vraag of appellante recht heeft op een dienstverband voor onbepaalde tijd bij de gemeente [gemeente]. Appellante was van 5 januari 2015 tot 1 april 2018 werkzaam bij de gemeente op basis van verschillende detacheringsovereenkomsten en tijdelijke aanstellingen. Het college van burgemeester en wethouders heeft in 2018 medegedeeld dat de tijdelijke aanstelling van appellante van rechtswege afloopt, omdat er geen sprake zou zijn van opvolgend werkgeverschap. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad heeft in zijn beoordeling de overwegingen van de rechtbank onderschreven en voegde hieraan toe dat appellante niet dezelfde werkzaamheden met identieke vaardigheden en verantwoordelijkheden heeft verricht gedurende de keten van tijdelijke aanstellingen. De Raad heeft vastgesteld dat de functies van appellante wezenlijk van elkaar verschillen, en dat de gemeente [gemeente] niet kan worden beschouwd als opvolger van [X], de organisatie waar appellante eerder werkte. Hierdoor is er geen rechtsgrond voor het ontstaan van een dienstverband voor onbepaalde tijd.
De uitspraak benadrukt het belang van de specifieke voorwaarden voor opvolgend werkgeverschap zoals vastgelegd in de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.