Uitspraak
18.1319 PW-PV, 18/5936 PW-PV
P.W. van Straalen als voorzitter en W.F. Claessens en E.C.G. Okhuizen als leden
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking van bijstand over de periode van 21 februari 2005 tot en met 20 december 2015 en de terugvordering van kosten van bijstand tot een bedrag van € 201.931,72. Appellanten, een echtpaar, waren in de te beoordelen periode gerechtigd tot een 1/6 aandeel in een onroerende zaak in Turkije. Zij stelden dat zij feitelijk niet over dit aandeel konden beschikken, maar hebben deze stelling niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd. Hierdoor ging de Raad ervan uit dat zij over hun aandeel konden beschikken.
De Raad oordeelde dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van hun aandeel in de onroerende zaak. Dit had tot gevolg dat het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet kon worden vastgesteld. Hoewel het college een taxatie had laten maken, was deze taxatie uitgevoerd na de te beoordelen periode en gaf deze geen inzicht in de waarde van de onroerende zaak in de relevante periode. Appellanten hadden ervoor gekozen om geen taxatie te laten uitvoeren die wel inzicht zou geven in de waardeontwikkeling van de onroerende zaak.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om, zoals door appellanten voorgesteld, uit te gaan van de OZB-waarde over de jaren 2013 tot en met 2016, omdat er geen inzicht bestond in de waardeontwikkeling van de onroerende zaak en de omvang van de nalatenschap. De gronden die appellanten in hoger beroep hadden aangevoerd, werden niet gegrond verklaard, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraken zonder veroordeling in de proceskosten.