ECLI:NL:CRVB:2014:2683
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA na vaststelling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellante. De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 december 2011, waarin het Uwv stelde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en derhalve geen recht had op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Het Uwv had dit besluit gebaseerd op rapporten van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige.
Tijdens de zitting op 4 juni 2014 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. D. Maats, haar standpunt herhaald dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat en dat de functies die haar waren toegewezen haar belastbaarheid overschreden. De Raad heeft in zijn beoordeling de argumenten van appellante overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor zijn besluit. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsartsen en oordeelde dat de door appellante ingebrachte aanvullende informatie van haar psychiater en psychologen geen aanleiding gaf voor twijfel aan de eerdere conclusies.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 juli 2014.