1.3.Bij drie afzonderlijke besluiten van 15 maart 2018 en 30 maart 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 juli 2018 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant en zijn echtgenote met ingang van 15 maart 2018 beëindigd, de bijstand van appellant en zijn echtgenote met ingang van 6 januari 2016 ingetrokken en de bijzondere bijstand over 2017 van appellant en zijn echtgenote ingetrokken. Het college heeft aan het bestreden besluit, kort weergegeven en zoals ter zitting nader toegelicht, het volgende ten grondslag gelegd.
- In de periode van 6 januari 2016 tot 1 april 2017 (periode 1) heeft appellant de op hem rustende wettelijke inlichtingverplichting in meerdere opzichten geschonden. In de eerste plaats heeft appellant niet aan het college gemeld dat hij voor een derde de huur betaalde van een containerbox in [gemeente 2] waarin kleding lag opgeslagen die verhandeld kon worden. Verder heeft appellant niet gemeld dat hij regelmatig naar het buitenland gaat en heeft appellant ook overigens onvoldoende informatie verstrekt over zijn reisgedrag. Ten slotte heeft appellant geen inzicht gegeven in contante stortingen op, en contante opnames van, zijn bankrekening. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand in periode 1 niet worden vastgesteld.
- In april 2017 (periode 2) heeft appellant de inlichtingenverplichting geschonden door geen duidelijkheid te geven over de financiering van de auto die hij in die maand voor € 6.400,- met contant geld heeft gekocht. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand in periode 2 niet worden vastgesteld.
- In de periode van mei 2017 tot en met 15 maart 2018 (periode 3) heeft appellant de inlichtingenverplichting geschonden door bij het college niet te melden dat hij in [gemeente 2] een containerbox huurde, waarin een handelshoeveelheid dadels was opgeslagen, en door geen melding te maken van zijn activiteiten die daarmee verband hielden. Daarnaast heeft appellant de inlichtingenverplichting geschonden door niet te melden dat hij naar het buitenland is geweest en desgevraagd geen inzicht te geven in het doel en de reden van zijn binnenlandse en buitenlandse reizen. Dit roept de vraag op hoe dergelijk reisgedrag kan worden bekostigd met een bijstandsuitkering. Ten slotte heeft appellant de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van stortingen op zijn bankrekening en geen inzicht te geven in zijn bestedingspatroon en zijn pingedrag. Als gevolg van deze schendingen kan ook het recht op bijstand in periode 3 niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aanleiding onderzoek en verklaring appellant