ECLI:NL:CRVB:2020:2665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
18/2446 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging WAZ-uitkering en verzoek om terug te komen van besluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de beëindiging van de WAZ-uitkering van betrokkene, die eerder een uitkering ontving op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Betrokkene had zijn uitkering ontvangen tot 1 november 2009, maar deze was beëindigd omdat hij gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar geen uitkering had ontvangen wegens inkomsten uit arbeid. Betrokkene heeft in 2017 verzocht om terug te komen van het besluit van 28 oktober 2009, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.

De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat er geen aanleiding was om terug te komen van het eerdere besluit. De Raad overwoog dat de beëindiging van de WAZ-uitkering correct was en dat betrokkene geen nieuwe feiten had aangedragen die de heropening van de uitkering konden rechtvaardigen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.

De Raad concludeerde dat de WAZ-uitkering van betrokkene definitief was beëindigd en dat de door hem gestelde verslechtering van zijn gezondheidssituatie na 1 november 2009 niet kon leiden tot een herleving van de uitkering. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een schadevergoeding of veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2446 WAZ, 18/5104 WAZ

Datum uitspraak: 29 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 maart 2018, 17/2324, (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. H.G.M. van Zutphen, advocaat, een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2020. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. van der Weert. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van Zutphen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam geweest als expeditiemedewerker. Op 18 november 1991 heeft betrokkene zich met oogklachten als gevolg van het syndroom van Usher ziek gemeld. Met ingang van 10 november 1992 heeft betrokkene uitkeringen ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 3 juni 1994 heeft de rechtsvoorganger van het Uwv deze uitkeringen met ingang van 1 juli 1994 ingetrokken wegens minder dan 15% / 25% arbeidsongeschiktheid. Het beroep van betrokkene tegen dit besluit is door de rechtbank Almelo bij uitspraak van 22 mei 1995 ongegrond verklaard.
1.2.
Betrokkene is met ingang van 1 april 1994 werkzaam geweest als zelfstandig eigenaar van een tabakszaak voor 55 uur per week. Op 1 september 1994 is betrokkene uitgevallen voor dit werk met toegenomen oogklachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 17 juli 2001 aan betrokkene met ingang van 30 augustus 2000 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
Betrokkene is blijven werken in zijn tabakszaak. Wegens inkomsten uit arbeid werd de WAZ-uitkering met ingang van 30 augustus 2000 uitbetaald naar een mate van 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid. Vanaf juli 2002 is de WAZ-uitkering niet meer tot uitbetaling gekomen wegens inkomsten uit arbeid. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 28 oktober 2009 de WAZ-uitkering van betrokkene met ingang van 1 november 2009 beëindigd, omdat de WAZ-uitkering meer dan vijf jaar niet meer tot uitbetaling is gekomen.
1.4.
Bij brief van 7 februari 2017 is namens betrokkene verzocht hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Volgens betrokkene is hij eerder op oneigenlijke gronden uitgesloten van een WIA-uitkering. Het Uwv heeft het verzoek van betrokkene beschouwd als een verzoek om terug te komen van het besluit van 28 oktober 2009 en heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 3 april 2017.
1.5.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 april 2017. Het Uwv heeft dat bezwaar ook gericht geacht tegen het besluit van 28 oktober 2009. Bij besluit van 15 september 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 28 oktober 2009 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Voorts heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 3 april 2017 ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van het besluit van 28 oktober 2009, omdat betrokkene geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd, de WAZ-uitkering na beëindiging daarvan niet meer kan leiden tot een nieuwe toekenning wegens toegenomen klachten en ook wat betreft de duuraanspraak op de WAZ-uitkering niet is gebleken dat het besluit van 28 oktober 2009 onjuist is geweest.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 3 april 2017 ongegrond heeft verklaard en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 28 oktober 2009 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, maar op andere gronden dan de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit van 28 oktober 2009 betrokkene pas bekend geworden nadat de gemachtigde van betrokkene bezwaar heeft gemaakt bij brief van 11 mei 2017 en het Uwv (daarna) de stukken heeft opgestuurd. Toen is de bezwaartermijn gaan lopen. Betrokkene heeft pas op de hoorzitting van 14 augustus 2017 (mondeling) bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 oktober 2009 en dat is niet binnen de wettelijke termijn van zes weken geweest. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Omdat het besluit van 28 oktober 2009 pas na 11 mei 2017 bekend is gemaakt, kan het verzoek van 7 februari 2017 niet beschouwd worden als een verzoek om terug te komen van het besluit van 28 oktober 2009. Het Uwv had dat verzoek moeten beschouwen als een verzoek om de lopende WAZ-uitkering weer tot uitbetaling te brengen en de toepassing van anticumulatie te staken. Daarom dient het Uwv hierover alsnog een besluit te nemen.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd volgens artikel 58 van de WAZ gehouden te zijn tot het definitief vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid na afloop van de in dat artikel genoemde termijn van vijf jaar. Daarom is per 1 november 2009 de WAZ-uitkering van betrokkene beëindigd. Dat betrokkene pas in 2017 bekend zou zijn geworden met dat besluit maakt het niet anders. Ten tijde van het verzoek van betrokkene op 7 februari 2017 had hij geen lopende aanspraak meer op een WAZ-uitkering. Gelet op artikel 3 van de WAZ kan de WAZ-uitkering van betrokkene na 1 november 2009 niet meer heropend worden.
3.2.
Betrokkene heeft aangevoerd dat hij niet pas op de hoorzitting bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 28 oktober 2009, maar dat hij in het bezwaarschrift van 11 mei 2017 al gronden tegen de beëindiging van de WAZ-uitkering had aangevoerd. Dus is van een termijnoverschrijding geen sprake geweest. Het Uwv heeft een onduidelijke situatie gecreëerd door het besluit van 28 oktober 2009 niet (tijdig) aan betrokkene bekend te maken. Het besluit van 28 oktober 2009 heeft daarom geen formele rechtskracht gekregen. Betrokkene verkeerde in een toestand van dwaling ten tijde van het verzoek en het bezwaarschrift, zodat subsidiair de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat alsnog onderzoek moet plaatsvinden naar het verzoek van betrokkene om de uitkering weer uit te betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.1.
In geval van toezending van een besluit dient voor de vaststelling dat het besluit in werking is getreden, zowel de verzending als de aanbieding van de zending aan het juiste adres vast te staan dan wel voldoende aannemelijk te zijn gemaakt. Contra-indicaties kunnen meebrengen dat moet worden geoordeeld dat het besluit wel moet zijn ontvangen, waarmee – zonder nader bewijs – ook de verzending aannemelijk is. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om gevallen waarin naar aanleiding van dat besluit handelingen zijn verricht of om informatie is gevraagd waaruit moet worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van de belanghebbende wel heeft plaatsgevonden (zie de uitspraak van de Raad van 26 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1501).
4.2.2.
Naar het oordeel van de Raad is in dit geval sprake van contra‑indicaties op grond waarvan moet worden geoordeeld dat betrokkene het besluit van 28 oktober 2009 destijds wel moet hebben ontvangen. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 20 oktober 2009 vermeld dat hij betrokkene op 14 oktober 2009 en op 20 oktober 2009 telefonisch heeft gesproken, waarbij betrokkene twee maal is meegedeeld dat zijn WAZ-uitkering zou worden beëindigd wegens inkomsten uit arbeid. Tevens is besproken dat de beslissing hem zou worden toegezonden. Betrokkene heeft op de zitting van de Raad bevestigd dat deze telefoongesprekken hebben plaatsgevonden, dat hij ineens was goedgekeurd en dat hij geen andere keuze had dan verder te gaan met werken. Betrokkene wist dus dat het Uwv hem een besluit zou sturen. Volgens betrokkene heeft een medewerker van het Uwv hem gezegd dat er een mondeling besluit was genomen. Betrokkene heeft evenwel geen (prematuur) bezwaar gemaakt tegen een dergelijk besluit en heeft het Uwv evenmin in gebreke gesteld voor het niet (tijdig) nemen van een schriftelijk besluit. Van belang is verder dat betrokkene ter zitting heeft bevestigd dat zowel het besluit van 28 oktober 2009 als een later besluit van 23 juni 2011 naar het correcte adres van betrokkene zijn verzonden. In het besluit van 23 juni 2011 heeft het Uwv verwezen naar het besluit van 28 oktober 2009 en nogmaals vermeld dat de WAZ-uitkering van betrokkene per 1 november 2009 is beëindigd. Niet eerder dan op 7 februari 2017, meer dan zeven jaar na de beëindiging van zijn WAZ-uitkering, heeft betrokkene zich op het standpunt gesteld geen beëindigingsbesluit te hebben ontvangen. Daarbij heeft (gemachtigde van) betrokkene verwezen naar een “laatste beslissing” waaruit bleek dat betrokkene zijn uitkeringsstatus zou verliezen, terwijl deze beslissing volgens betrokkene puur genomen was op basis van het dossier en zonder nader medisch onderzoek. Tevens is in de brief van 7 februari 2017 vermeld dat betrokkene feitelijk is afgeschat op werkzaamheden die niet duurzaam voor hem zijn. In het besluit van 28 oktober 2009 is vermeld dat de uitkering wordt beëindigd vanwege de duurzaamheid van de inkomsten.
4.2.3.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden is voldoende aannemelijk geworden dat het besluit van 28 oktober 2009 op de juiste wijze is bekendgemaakt. Uitgaande van een bekendmaking van het besluit op 28 oktober 2009 is het bezwaarschrift van betrokkene van 11 mei 2017 ruim na afloop van de in artikel 6:7 van de Awb genoemde bezwaartermijn ingediend. Van redenen waarom deze termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, is niet gebleken.
4.3.
Voor de beoordeling van het besluit van 3 april 2017 betekent dit, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dat betrokkene ten tijde van zijn verzoek van 7 februari 2017 geen aanspraak meer had op een WAZ-uitkering. Het Uwv heeft het verzoek van betrokkene daarom terecht opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 28 oktober 2009. Het Uwv heeft op het verzoek van betrokkene beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. In het bestreden besluit heeft het Uwv voorts de zogeheten duuraanspraak beoordeeld en de vraag of sprake is van een te honoreren nieuwe aanvraag wegens toegenomen beperkingen (Amber).
Verzoek om terug te komen
4.4.1.
Voor wat betreft de toepassing van artikel 4:6 van de Awb toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.4.2.
Het Uwv heeft terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Betrokkene heeft geen stukken ingediend die betrekking hebben op de beoordeling van de gerealiseerde inkomsten uit arbeid, die in 2009 heeft plaatsgevonden. Het Uwv mocht het verzoek van betrokkene dan ook afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van 28 oktober 2009. In wat betrokkene heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
Duuraanspraak
4.5.
Voor zover de aanvraag van betrokkene ook inhoudt dat voor de toekomst wordt teruggekomen van het besluit van 28 oktober 2009 geeft wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat dit besluit onjuist was. Het Uwv heeft er terecht op gewezen op grond van artikel 58, eerste lid, van de WAZ gehouden te zijn de WAZ-uitkering definitief te herzien of in te trekken nadat gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar anticumulatie wegens inkomsten uit arbeid zijn genoten. Uit de medische stukken blijkt niet dat de situatie van betrokkene in 2009 zodanig wezenlijk verslechterd was dat niet tot toepassing van artikel 58 van de WAZ mocht worden overgegaan.
Amber
4.6.1.
Met ingang van 1 augustus 2004 is de Wet einde toegang verzekering WAZ in werking getreden. Deze wet heeft een einde gemaakt aan de publiekrechtelijke verzekering van zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten tegen het risico van inkomensverzekering wegens arbeidsongeschiktheid.
4.6.2.
Met de invoering van artikel I, onderdeel C, van de Wet einde toegang WAZ zijn per 1 augustus 2004 wijzigingen aangebracht in artikel 3 van de WAZ. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de WAZ luidt met ingang van die datum als volgt: Verzekerd op grond van deze wet is de persoon die vóór de inwerkingtreding van artikel 1, onderdeel C, van de Wet einde toegang verzekering WAZ als zelfstandige, beroepsoefenaar of meewerkende echtgenoot arbeidsongeschikt is geworden: gedurende de periode waarover hij recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met die arbeidsongeschiktheid.
4.6.3.
Betrokkene heeft van 30 augustus 2000 tot 1 november 2009 een WAZ-uitkering ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Volgens betrokkene zijn zijn beperkingen als gevolg van visusklachten sinds 2005 toegenomen. Tot 1 november 2009 kan dit evenwel niet leiden tot een herziening van zijn WAZ-uitkering omdat betrokkene al recht had op de maximale uitkering. Gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de WAZ is betrokkene vanaf 1 augustus 2004 tot 1 november 2009 nog verzekerd geweest op grond van de WAZ, maar is deze verzekering geëindigd op het moment dat de WAZ-uitkering werd ingetrokken. Dit betekent dat betrokkene vanaf 1 november 2009 niet meer verzekerd is voor de WAZ en dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door betrokkene gestelde verslechtering van zijn gezondheidssituatie na 1 november 2009 niet kan leiden tot een herleving van zijn WAZ‑uitkering.
4.7.
De rechtbank heeft wat in 4.2 tot en met 4.6 is overwogen niet onderkend. Dit betekent dat het hoger beroep van het Uwv slaagt en dat het incidentele hoger beroep van betrokkene niet slaagt. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een schadevergoeding of veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van H. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) H. Huisman