Uitspraak
18.5774 ZW
OVERWEGINGEN
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die als verkeersregelaar werkte, had zich op 31 oktober 2016 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een arts van het Uwv, werd appellant belastbaar geacht met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arts concludeerde dat appellant niet in staat was zijn eigen werk te verrichten, maar wel geschikt was voor andere functies zoals productiemedewerker en wikkelaar. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 19 oktober 2017, wat door appellant werd bestreden.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. Hij voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegewogen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad bevestigde dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat er geen reden was om een deskundige in te schakelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.