In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. De appellante, die samen met haar overleden echtgenoot een aanvraag had ingediend, kreeg te maken met een afwijzing op basis van het niet voldoen aan de voorwaarde van langdurig laag inkomen. De Raad oordeelde dat het college de appellante niet had gehoord voordat het een nieuw besluit nam, wat in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat de appellante niet langdurig een laag inkomen had gehad in de referteperiode, maar dat het college haar eerst had moeten horen over de nieuwe motivering van de afwijzing. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500,- voor de appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg, die het college had opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, maar oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag op andere gronden was gehandhaafd dan eerder was gedaan, wat niet correct was. De Raad heeft de proceskosten van de appellante in hoger beroep toegewezen en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en proceskosten.