ECLI:NL:CRVB:2020:2523

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
18/4966 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en de noodzaak van reservering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die sinds 1 juli 2008 bijstand ontvangt, had op 3 oktober 2017 bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten tot een bedrag van € 1.500,-. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten niet noodzakelijk zouden zijn en appellant in staat was om voor deze kosten te reserveren. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de kosten niet voortkwamen uit bijzondere omstandigheden.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de kosten noodzakelijk zijn en dat hij recht heeft op bijzondere bijstand vanwege bijzondere omstandigheden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de gronden van appellant in essentie een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en voegde daaraan toe dat de woning van appellant op de sloopnominatie staat, wat de noodzaak van bijzondere bijstand voor renovatie in twijfel trekt. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een vergoeding in de proceskosten.

Uitspraak

18.4966 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 augustus 2018, ROT 18/1192 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 19 oktober 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BAMA, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2020. Namens appellant is
mr. M.J.G. Schroeder, advocaat, verschenen als waarnemer voor mr. drs. ir. Maduro BAMA. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf 1 juli 2008 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande. Op 3 oktober 2017 heeft hij bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten tot een bedrag van € 1.500,-. Appellant heeft bij zijn aanvraag pro forma nota’s gevoegd tot een totaalbedrag van nagenoeg genoemd bedrag. Deze nota’s hebben betrekking op: laminaat, gordijnen, een koelvriescombinatie, een magnetron en een gasfornuis. Appellant heeft op het aanvraagformulier vermeld dat deze spullen aan vervanging toe zijn.
1.2.
Bij besluit van 14 november 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
24 januari 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat geen sprake was van noodzakelijke kosten omdat de herinrichting van de woning de eigen keuze van appellant was en de kosten niet voortkwamen uit bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW, omdat appellant heeft kunnen sparen voor deze voorzienbare kosten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vraag of de door appellant gestelde kosten in zijn geval noodzakelijk zijn, in het midden kan worden gelaten. De kosten vloeien niet voort uit bijzondere omstandigheden omdat appellant de mogelijkheid heeft gehad voor deze voorzienbare kosten te reserveren. De stelling van appellant dat hij niet heeft kunnen reserveren vanwege schulden, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 12 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1763) is het ontbreken van reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid die in het individuele geval bijstandverlening rechtvaardigt. Appellant heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is geweest om een lening af te sluiten voor de onderhavige kosten. De verwijzing van appellant naar de uitspraak van de Raad van 20 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:882) treft geen doel, omdat uit die uitspraak niet afleidbaar is dat het hebben van schulden een bijzondere omstandigheid oplevert die in het individuele geval bijstandsverlening rechtvaardigt. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand terecht afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft samengevat aangevoerd dat de door hem gestelde kosten noodzakelijk zijn en dat hij op grond van bijzondere omstandigheden recht had op bijzondere bijstand. Het is logisch dat na verloop van tijd de inrichting van appellant aan vervanging toe was. Appellant heeft niet de ruimte om van zijn bijstandsinkomen nog te sparen, zeker niet gelet op het feit dat de gehele woninginrichting aan vervanging toe was.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd. Uit de gedingstukken blijkt dat de woning van appellant op de sloopnominatie staat. De gemachtigde van appellant heeft ter zitting betoogd dat bijzondere bijstand nodig is voor de kosten van een volledige renovatie van de woninginrichting en dat appellant hiervoor niet heeft kunnen sparen. Nog los van het feit dat niet valt in te zien waarom aan appellant bijzondere bijstand moet worden toegekend voor de kosten van renovatie van zijn woning terwijl deze woning binnen afzienbare tijd gesloopt gaat worden, slaagt dit betoog niet omdat appellant bij zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor een aantal specifieke kosten heeft verzocht.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een vergoeding in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2020.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) A.A.H. Ibrahim