ECLI:NL:CRVB:2020:2516

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
18/4181 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag bijzondere bijstand voor kosten zorghotel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant had op 14 augustus 2017 bijzondere bijstand aangevraagd voor de eigen bijdrage van de verblijfskosten in een zorghotel, maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant eerder, op 17 maart 2015, al een aanvraag voor bijzondere bijstand had gedaan voor dezelfde kosten, welke ook was afgewezen. Het college stelde dat de appellant voor deze kosten een beroep kon doen op een voorliggende voorziening en dat het gemeentelijk beleid geen vergoeding voorzag voor zijn situatie.

De rechtbank Gelderland had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden had aangetoond die een heroverweging van de eerdere afwijzing rechtvaardigden. De financiële problemen die de appellant naar voren had gebracht, werden niet als nieuwe feiten beschouwd in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat het college de aanvraag van 14 augustus 2017 terecht had afgewezen, en dat de gestelde financiële problemen van de appellant niet leidden tot een evident onredelijk besluit.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van nieuwe feiten of omstandigheden bij herhaalde aanvragen voor bijzondere bijstand. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees de kostenveroordeling af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4181 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 29 september 2020
Proces verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 juli 2018, 18/166 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
Zitting heeft: M. ter Brugge
Griffier: Y. Al-Qaq
Voor appellant is verschenen, mr. A.A. Namaki, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.A. van Wingerden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Op 14 augustus 2017 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de eigen bijdrage van de verblijfskosten in een zorghotel tot een bedrag van € 700,-. Het college heeft de aanvraag, voor zover hier van belang, afgewezen bij besluit van 2 november 2017, gehandhaafd na bezwaar bij een ongedateerd besluit van januari 2018 (bestreden besluit). Hierbij heeft het college in aanmerking genomen dat appellant voor dezelfde kosten op 17 maart 2015 al een aanvraag om bijzondere bijstand heeft gedaan. Deze aanvraag is bij besluit van 14 april 2015, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 26 juni 2015, afgewezen op de grond dat appellant voor de kosten een beroep kon doen op een voorliggende voorziening en voorts dat het gemeentelijk beleid in het geval van appellant niet in vergoeding voorziet. Het enkele feit dat appellant niet over de middelen beschikt om de eigen bijdrage zelf te voldoen betekent niet dat het college bijzondere bijstand moet verlenen. De rechtbank Gelderland heeft het beroep tegen het besluit van 26 juni 2015 bij uitspraak van 5 juli 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3618, ongegrond verklaard. De Raad heeft het hoger beroep tegen deze uitspraak bij uitspraak van 20 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2170 niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant het verschuldigde griffierecht niet tijdig had betaald.
Gelet op de in rechte vaststaande afwijzing van het verzoek van 17 maart 2015 heeft het college de aanvraag van 14 augustus 2017 met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. De door appellant naar voren gebrachte financiële problemen, die zijn verslechterd doordat hij € 700,- voor de betaling van de eigen bijdrage heeft geleend en deze lening weer moet terugbetalen, betreffen volgens het college geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die ertoe moeten leiden dat wordt teruggekomen van de eerdere afwijzing van het verzoek van appellant.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard met de overweging dat de gestelde niet nader onderbouwde, acute en zeer grote financiële problemen geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden betreffen in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij met de betaling van de eigen bijdrage, zonder daarvoor voldoende draagkracht te hebben, voldoende heeft onderbouwd dat hij in de gestelde financiële problemen is gekomen.
Anders dan appellant betoogt heeft hij zijn financiële problemen niet inzichtelijk gemaakt. Bovendien leidt de gestelde problematische financiële situatie van appellant er op zichzelf niet toe dat het college terug zou moeten komen van het eerdere afwijzende besluit. Het college mocht het verzoek van appellant van 14 augustus 2017 dan ook afwijzen met verwijzing naar het besluit van 14 april 2015 (vergelijk de uitspraak van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872).
In wat appellant heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y. Al-Qaq (getekend) M. ter Brugge