ECLI:NL:CRVB:2020:2514
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing herhaalde aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten zonder nieuwe feiten of omstandigheden
In deze zaak heeft appellant op 1 november 2017 bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten ter vervanging van zijn huisraad, na een verhuizing in juni 2015. Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Rotterdam heeft deze aanvraag als een herhaalde aanvraag aangemerkt en afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar. Appellant had eerder, op 17 februari 2017, al een aanvraag ingediend voor dezelfde kosten, die door het college was afgewezen zonder dat appellant hiertegen bezwaar heeft gemaakt.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herbeoordeling van de aanvraag rechtvaardigden. Appellant stelde dat hij na de afwijzing van zijn eerste aanvraag onder bewind was gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat deze onderbewindstelling op zichzelf niet betekende dat de situatie van appellant inhoudelijk was veranderd. De rechtbank verwees naar vaste rechtspraak die stelt dat de stelling dat men niet kan reserveren geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant bij zijn aanvraag op 1 november 2017 geen nieuwe feiten of omstandigheden had vermeld, zoals vereist door artikel 4:6 van de Awb. De Raad vond ook geen aanleiding om te concluderen dat het bestreden besluit evident onredelijk was. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.