ECLI:NL:CRVB:2020:2454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
19/833 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering met terugwerkende kracht en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan betrokkene een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen met terugwerkende kracht vanaf 15 juni 2017. Betrokkene had zich op die datum ziek gemeld, maar het Uwv heeft deze ziekmelding niet geaccepteerd en geen uitkering verstrekt. De verzekeringsarts heeft betrokkene op 9 februari 2018 beoordeeld en geconcludeerd dat er geen medische beperkingen waren die een uitkering rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, wat door het Uwv in hoger beroep werd betwist. Het Uwv stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen ruimte was voor een eerdere hersteldatum. De Raad oordeelde dat het Uwv in zijn standpunt werd gevolgd en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen medische grondslag was voor de ZW-uitkering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat betrokkene niet in aanmerking kwam voor een ZW-uitkering met terugwerkende kracht.

Uitspraak

19.833 ZW, 19/979 ZW

Datum uitspraak: 9 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
29 januari 2019, 18/4747 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.D. van Alphen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend om het onderzoek ter zitting achterwege te laten waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker ICT. Vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, heeft betrokkene zich op 15 juni 2017 ziek gemeld met lichamelijke klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding is betrokkene op 9 februari 2018 door een verzekeringsarts op het spreekuur gezien. In het rapport heeft de verzekeringsarts vermeld dat betrokkene naar aanleiding van een eerdere ziekmelding op het spreekuur van 8 juni 2017 is gezien en beoordeeld. Per 9 juni 2017 is betrokkene hersteld verklaard. Ook per 15 juni 2017 is sprake van klachten van aspecifieke aard, zijn er geen invaliderende belemmeringen in het dagelijkse leven en zijn er bij onderzoek in feite geen relevante beperkingen vastgesteld. De verzekeringsarts heeft betrokkene met ingang van 15 juni 2017, subsidiair met ingang van 12 februari 2018 voldoende belastbaar geacht om weer in de maatgevende arbeid te hervatten. Bij besluit van 9 februari 2018 heeft betrokkene op die grond geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) gekregen. Het tegen dat besluit door betrokkene gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 31 mei 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 mei 2018 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de stukken blijkt dat betrokkene naar aanleiding van haar ziekmelding op 15 juni 2017 pas op 9 februari 2018 is gezien door een verzekeringsarts. Omdat ten aanzien van deze ziekmelding niet op een eerdere datum een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, is de rechtbank ervan uitgegaan dat de hersteldverklaring van betrokkene betrekking heeft op de datum 12 februari 2018. Voor het hanteren van een eerdere datum heeft de rechtbank geen ruimte gezien en is zij ervan uitgegaan dat, gelet op artikel 29, tweede lid, aanhef en onder d, ten eerste, van de ZW, de ZW-uitkering van betrokkene is uitbetaald vanaf de eerste dag van de veertiende week na 15 juni 2017. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of betrokkene vanaf 12 februari 2018 (weer) geschikt was tot het verrichten van haar arbeid. Zij heeft geen aanleiding gezien om het medische onderzoek onzorgvuldig en onjuist te achten. De rechtbank heeft geen reden gezien om een deskundige in te schakelen.
3.1.
Met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 17 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4270, heeft het Uwv het oordeel van de rechtbank betwist dat voor het hanteren van een eerdere hersteldatum geen ruimte is. Volgens het Uwv is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat betrokkene met ingang van de veertiende week na 15 juni 2017 ziekengeld heeft ontvangen.
3.2.
In hoger beroep heeft betrokkene te kennen gegeven dat zij zich kan vinden in het oordeel van de rechtbank dat de weigering van het Uwv om haar per 15 juni 2017 een ZW-uitkering te betalen geen stand kan houden. Betrokkene heeft naar voren gebracht dat het Uwv haar ten onrechte geschikt heeft geacht om met ingang van 12 februari 2018 haar werkzaamheden te verrichten. Volgens betrokkene zijn haar werkzaamheden zwaarder dan het Uwv heeft aangenomen, omdat niet kan worden aangenomen dat haar collega’s de zware werkzaamheden ook van haar zullen overnemen nu betrokkene niet meer zwanger is.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader alsmede de van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Er wordt volstaan met het volgende.
Hoger beroep Uwv
4.2.
Het Uwv wordt in zijn standpunt gevolgd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor een eerdere hersteldatum geen ruimte is. In de door het Uwv genoemde uitspraak heeft de Raad in 5.4 overwogen: “Nu uit de in het dossier voorhanden zijnde gegevens niet blijkt dat betrokkene naar aanleiding van zijn ziekmelding per 21 augustus 2012 voor de ZW geaccepteerd is en er evenmin ziekengeld is uitgekeerd, is de Raad, anders dan betrokkene, van oordeel dat geen sprake is van het met terugwerkende kracht beëindigen van het recht op uitkering ingevolge de ZW.”
4.3.
In de onderhavige zaak is uit de stukken niet gebleken – en dit wordt door betrokkene ook niet betwist – dat het Uwv de ziekmelding van betrokkene met ingang van 15 juni 2017 heeft geaccepteerd en het Uwv betrokkene per die datum een ZW-uitkering heeft betaald. Omdat aan betrokkene geen ZW-uitkering is uitgekeerd, verzet de beoordeling van de verzekeringsarts van 9 februari 2018 zich niet tegen de weigering van een ZW-uitkering met terugwerkende kracht per 15 juni 2017 (zie onder andere de uitspraak van de Raad van 13 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3141).
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt.
Hoger beroep betrokkene
4.5.
Wat betrokkene in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van de gronden in bezwaar en beroep. Er wordt geoordeeld dat sprake is geweest van zorgvuldig verricht medisch onderzoek. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat zij het dossier van betrokkene steeds hebben bestudeerd, dat zij betrokkene zelf op een spreekuur en hoorzitting hebben gezien en beoordeeld en zij aan alle klachten en bezwaren van betrokkene aandacht hebben besteed. Op basis van deze bevindingen is het vervolgens niet mogelijk geweest om medisch objectiveerbare beperkingen vast te stellen. De verzekeringsartsen zijn kort samengevat tot de opvatting gekomen dat de medische situatie van betrokkene en de beperkingen die hieruit voortvloeiden op 15 juni 2017 niet anders waren dan per 8 juni 2017. Daarom is betrokkene in staat geacht om haar eigen werkzaamheden te verrichten. Betrokkene heeft geen informatie van de behandelende sector ingebracht waardoor geen reden wordt gezien om die conclusie voor onjuist te houden. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het Uwv zich op de rapporten van de verzekeringsartsen heeft kunnen baseren.
4.6.
Bij uitspraak van heden in het geschil tussen partijen omtrent de eerdere ziekmelding die heeft geleid tot een contact met de verzekeringsarts op 8 juni 2017 met als kenmerk 18/2953 heeft de Raad overwogen dat betrokkene per 8 juni 2017 geschikt is voor het verrichten van haar werk. Gelet op het oordeel in die zaak en hetgeen is overwogen onder 4.5 ziet de Raad geen aanleiding om ten aanzien van de ziekmelding van 15 juni tot een ander oordeel te komen.
4.7.
Uit 4.5 en 4.6 volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt.
4.8.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.7 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2020.
(getekend) J. Brand
(getekend) M. Graveland