ECLI:NL:CRVB:2014:4270

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
13-2380 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die zich per 21 augustus 2012 ziek had gemeld met psychische klachten, had een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) aangevraagd. De verzekeringsarts van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde echter dat de appellant geschikt was voor zijn werk, wat leidde tot de weigering van het ziekengeld. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak.

De Raad oordeelde dat de artsen van het Uwv op inzichtelijke wijze hadden onderbouwd dat de appellant geschikt werd geacht voor zijn werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had geen aanleiding gezien om van dit standpunt af te wijken, aangezien er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de geschiktheid van de appellant in twijfel trokken. De Raad benadrukte dat er geen objectieve medische redenen waren die de ongeschiktheid voor het eigen werk van de appellant konden onderbouwen.

De Raad concludeerde dat er geen sprake was van het met terugwerkende kracht beëindigen van het recht op uitkering ingevolge de ZW, omdat er geen ziekengeld was uitgekeerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 december 2014.

Uitspraak

13/2380 ZW
Datum uitspraak: 17 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
26 maart 2013, 12/4037 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2014. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
Deze zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaken 12/5793 ZW en 13/3666 ZW. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting is de behandeling gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een overzicht van de feiten wordt verwezen naar rechtsoverweging 1 in de zaak 12/5793 ZW. In aanvulling hierop wordt volstaan met het volgende.
1.2.
Vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving heeft appellant zich per 21 augustus 2012 (wederom) ziek gemeld met psychische klachten. Appellant is op 25 september 2012 gezien op het spreekuur van een verzekeringsarts. Deze arts heeft naar aanleiding van zijn bevindingen uit het spreekuuronderzoek, waarbij appellant zowel (algemeen) lichamelijk als psychisch is onderzocht, geconcludeerd dat appellant per datum ziekmelding geschikt is te achten tot het verrichten van zijn arbeid. Bij besluit van
25 september 2012 heeft het Uwv het ziekengeld van appellant per 21 augustus 2012 geweigerd.
2. Bij besluit van 31 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 september 2012 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 oktober 2012 ten grondslag.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft allereerst geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld door het bestreden besluit met bijlage niet per aangetekende post maar per gewone post te verzenden. Ten aanzien van de grond dat in bezwaar ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat de handelwijze van het Uwv niet als onzorgvuldig aan te merken is. Appellant is in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, maar heeft er om hem moverende reden voor gekozen om het Uwv niet terug te bellen dan wel op de hoorzitting te verschijnen. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank voor risico van appellant te komen. Het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het standpunt van het Uwv, dat appellant per
21 augustus 2012 geschikt is om de functie van koerier te vervullen, is voorts door de rechtbank voldoende zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd geacht. De grond van appellant dat het Uwv hem niet met terugwerkende kracht hersteld kan melden slaagt naar het oordeel van de rechtbank evenmin. De verzekeringsartsen hebben aan de hand van de bevindingen uit onderzoek geconcludeerd dat appellant per datum in geding niet als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte ongeschikt is tot het verrichten van het laatstelijk verrichte werk. De rechtbank heeft verder overwogen niet te twijfelen aan de conclusie van de artsen van het Uwv zoals neergelegd in het rapport van 19 december 2012 dat het medicijngebruik van appellant geen belemmering ten aanzien van de rijvaardigheid veroorzaakt nu appellant de medicatie chronisch gebruikt. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen (medische) informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij op de datum in geding meer beperkt is dan door de artsen van het Uwv aangenomen.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de aangevallen uitspraak een gedegen motivering mist. Appellant blijft van mening dat het Uwv niet bevoegd is hem met terugwerkende kracht hersteld te melden. Voorts is appellant van mening dat hij vanwege zijn psychische klachten en medicatiegebruik niet in staat is zijn eigen arbeid te verrichten.
4.2.
In verweer stelt het Uwv zich op het standpunt dat aan appellant per datum in geding geen uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) was uitbetaald (lees: ziekte-uitkering is geweigerd). Om deze reden was de hersteldverklaring op 25 september 2012 per 21 augustus 2012 conform de wet- en regelgeving en de rechtspraak van de Raad.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
5.3.
Met betrekking tot de medische beoordeling onderschrijft de Raad het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de artsen van het Uwv in het kader van de beoordeling van de aanspraken van appellant op een uitkering ingevolge de ZW op inzichtelijke wijze hebben onderbouwd dat appellant geschikt wordt geacht voor zijn werk. In het rapport van de verzekeringsarts wordt op basis van dossierstudie en eigen onderzoek vastgesteld dat er anamnestisch geen aanknopingspunten zijn voor de aanwezigheid van ernstige psychopathologie. Voorts kan er geen objectivering worden gevonden voor de door appellant ervaren lasten bij contacten met andere mensen in de werksituatie, zodat dit ook geen medische reden vormt voor ongeschiktheid voor het eigen werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, gelet op zijn bevindingen uit dossierstudie, geen aanleiding hoeven zien om een ander standpunt in te nemen. Daarbij heeft deze arts terecht opgemerkt dat in bezwaar geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd.
5.4.
Nu uit de in het dossier voorhanden zijnde gegevens niet blijkt dat appellant naar aanleiding van zijn ziekmelding per 21 augustus 2012 voor de ZW geaccepteerd is en er evenmin ziekengeld is uitgekeerd, is de Raad, anders dan appellant, van oordeel dat geen sprake is van het met terugwerkende kracht beëindigen van het recht op uitkering ingevolge de ZW.
5.5.
Uit hetgeen onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter, in tegenwoordigheid van
E.W. Akkerman en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W. de Braal

TM