ECLI:NL:CRVB:2020:2449
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en persoonsgebonden budget
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de toekenning van een WIA-uitkering aan betrokkene, die per 30 april 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontving. Betrokkene heeft op 17 maart 2017 verzocht om verhoging van zijn WIA-uitkering wegens hulpbehoevendheid. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat betrokkene niet voldeed aan de voorwaarden voor verhoging tot 100% van het dagloon, maar wel aan de voorwaarden voor verhoging tot 85%. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat het persoonsgebonden budget (PGB) van betrokkene in belangrijke mate in de behoefte aan verzorging en oppassing voorzag.
In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv deugdelijk heeft gemotiveerd dat betrokkene een PGB ontving dat gericht was op persoonlijke verzorging en verpleging. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank niet gevolgd en geconcludeerd dat er geen medische noodzaak was voor constante oppassing van betrokkene. De Raad heeft het hoger beroep van het Uwv gegrond verklaard en het incidenteel hoger beroep van betrokkene afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard.