ECLI:NL:CRVB:2016:396
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- G. van Zeben-de Vries
- H. van Leeuwen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en toeslag wegens ontvangen inkomsten uit persoonsgebonden budget
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die sinds 30 januari 2002 een WAO-uitkering ontving, had ook een toeslag op basis van de Toeslagenwet. De verhoging van de WAO-uitkering was eerder toegekend vanwege hulpbehoevendheid, maar het Uwv heeft deze verhoging ingetrokken omdat de echtgenote van appellant inkomsten ontving uit een persoonsgebonden budget (pgb) dat was bedoeld voor zorg en oppassing. Het Uwv concludeerde dat met deze inkomsten in belangrijke mate werd voorzien in de zorgbehoefte van appellant, waardoor er geen recht meer bestond op de verhoging van de WAO-uitkering.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had besloten de verhoging van de WAO-uitkering en de toeslag in te trekken, en dat de inkomsten van de echtgenote als inkomen moesten worden aangemerkt in de zin van de Toeslagenwet. Appellant stelde dat het Uwv een medisch onderzoek had moeten uitvoeren om zijn hulpbehoevendheid vast te stellen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet nodig was, aangezien de vraag of de verhoging terecht was ingetrokken niet afhankelijk was van een medisch onderzoek.
De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De omstandigheden die appellant aanvoerde, zoals zijn zware handicap en de zorg die zijn echtgenote verleende, waren niet voldoende om aan te nemen dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen zou hebben. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak.