Uitspraak
18.1849 WIA
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 1 juli 2014 ziek meldde met rug- en psychische klachten, had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatste functie als beveiliger, maar wel belastbaar was met inachtneming van zijn beperkingen zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
In de bezwaarfase werd de FML aangepast op basis van nieuwe medische gegevens, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij zijn eerdere gronden herhaalde en stelde dat zijn beperkingen niet juist waren vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de artsen van het Uwv afdoende hadden gemotiveerd dat appellant niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, zonder dat er aanleiding was voor schadevergoeding of proceskosten.