Uitspraak
19 3201 AW, 19/3284 AW, 20/2078 AW
12 juli 2019, 18/5589 (aangevallen uitspraak) en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ambtenaar die zich ziek had gemeld en een WIA-uitkering had aangevraagd, welke was afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De ambtenaar stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid in overwegende mate het gevolg was van de aan hem opgedragen werkzaamheden en dat het dagelijks bestuur zijn zorgplicht had geschonden. De rechtbank had het beroep van de ambtenaar gegrond verklaard en het dagelijks bestuur opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, zoals bedoeld in artikel 7:5 van de CAR/UWO. De Raad concludeerde dat de bedrijfsarts op het moment van de beoordeling niet beschikte over alle relevante rapporten, maar dat de ambtenaar op dat moment nog wel administratieve ondersteuning had. De Raad oordeelde dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet in overwegende mate haar oorzaak vond in de aard van de opgedragen werkzaamheden.
Daarnaast oordeelde de Raad dat het dagelijks bestuur zijn zorgplicht niet had geschonden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het bestuursorgaan ten aanzien van de zorgplicht voor ambtenaren en de voorwaarden waaronder een aanvullende uitkering kan worden verleend.