ECLI:NL:CRVB:2020:2261

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
18/2394 WSFBSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van studiefinanciering op basis van inschrijving in de basisregistratie personen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante had studiefinanciering ontvangen op basis van de Wet studiefinanciering 2000, maar de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft deze herzien en teruggevorderd. De herziening was gebaseerd op het feit dat appellante op het moment van toekenning van de studiefinanciering ingeschreven stond op het adres van haar ouders, wat haar status als thuiswonende studerende bevestigde. Appellante had eerder gemeld dat haar woonsituatie was veranderd naar uitwonend, maar de minister concludeerde dat zij ten onrechte als uitwonend was aangemerkt.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd en dat de rechtbank de eerdere beroepsgronden afdoende had besproken. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de minister op basis van de inschrijving in de basisregistratie personen de studiefinanciering terecht had herzien en teruggevorderd. De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatieverstrekking door studenten en de gevolgen van onjuiste gegevens voor de toekenning van studiefinanciering.

Uitspraak

18.2394 WSFBSF

Datum uitspraak: 23 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 maart 2018, 17/5882 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.S. Folsche, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Folsche. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C. Rots.

OVERWEGINGEN

1.1.
De minister heeft aan appellante vanaf 1 januari 2016 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) toegekend, berekend naar de norm die geldt voor een thuiswonende studerende. Appellante stond ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) onder het adres [adres] . Zij huurde met ingang van 1 februari 2016 een eigen standplaats.
1.2.
Appellante heeft de minister op 18 januari 2016 gemeld dat haar woonsituatie is veranderd van thuiswonend naar uitwonend. De minister heeft vervolgens aan appellante vanaf 1 februari 2016 studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 toegekend, berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende.
1.3.
De minister heeft bij besluit van 24 maart 2017 de aan appellante toegekende studiefinanciering herzien vanaf 1 februari 2016, in die zin dat zij vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt. Daarbij is een bedrag van € 2.898,95 van haar teruggevorderd.
1.4.
De minister heeft bij besluit van 14 juli 2017 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 24 maart 2017 ongegrond verklaard. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat bij een controle is gebleken dat appellante op 1 februari 2016 in de BRP ingeschreven stond op het adres van haar ouders. Appellante heeft daarom geen recht op studiefinanciering, berekend naar de norm voor een uitwonende studerende.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante onder hetzelfde adres als haar ouders in de BRP ingeschreven stond. De rechtbank heeft verder, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 6 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2556, en 25 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD9728, overwogen dat de duidelijke tekst van artikel 1.1, eerste lid, en artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 geen ruimte biedt om tot een ander oordeel te komen dan dat appellante vanaf 1 februari 2016 moet worden aangemerkt als een thuiswonende studerende. Verder is aan de voorwaarden voor de toepassing van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000 voldaan, zodat de minister de bevoegdheid had de studiefinanciering te herzien en van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel heeft moeten komen. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat in beroep is aangevoerd.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en voldoende gemotiveerd waarom deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft op hoofdlijnen de overwegingen die tot het oordeel in de aangevallen uitspraak hebben geleid.
4.3.
Hieraan wordt toegevoegd dat de stelling van appellante dat zij geen onjuiste gegevens heeft verstrekt, niet wordt gevolgd. Appellante heeft namelijk doorgegeven dat haar woonsituatie is veranderd van thuiswonend naar uitwonend terwijl zij onder hetzelfde BRP‑adres ingeschreven bleef staan en daarom op grond van de wettelijke bepalingen niet als uitwonend kon worden aangemerkt. Hierdoor heeft de minister op basis van onjuiste gegevens te veel studiefinanciering toegekend.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) R.H. Koopman