ECLI:NL:CRVB:2020:2216
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de berekening van het dagloon voor de Werkloosheidswet en de invloed van ingehouden pensioenpremies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van zijn dagloon voor de Werkloosheidswet (WW), waarbij hij betoogde dat de door zijn voormalige werkgever ingehouden pensioenpremies in aanmerking genomen moesten worden. De Raad oordeelde dat de pensioenpremies, op basis van de geldende nationale wetgeving, niet meetellen voor de berekening van het dagloon. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de wettelijke bepalingen duidelijk zijn en dat het Uwv terecht geen rekening heeft gehouden met de ingehouden pensioenpremies.
Daarnaast heeft appellant een beroep gedaan op de ILO-conventie 102, maar de Raad stelde vast dat deze conventie een instructiekarakter heeft en niet kan worden ingeroepen voor individuele aanspraken. Het beroep op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) werd eveneens afgewezen, omdat niet is aangetoond dat appellant ongelijk behandeld wordt ten opzichte van andere WW-gerechtigden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.