ECLI:NL:CRVB:2020:220

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
16/7901 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en wijziging mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die sinds 2013 arbeidsongeschikt is door fysieke klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%, maar na bezwaar van haar ex-werkgever werd deze percentage verlaagd naar 40,3%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld.

De Raad benoemde verzekeringsarts L. Greveling-Fockens als deskundige om de medische situatie van appellante te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat appellante aanvullend beperkt was in haar mogelijkheden om te lopen en staan tijdens het werk. Op basis van dit rapport heeft het Uwv zijn beslissing herzien en de mate van arbeidsongeschiktheid aangepast naar 46,47%, zonder wijziging van de hoogte van de WGA-uitkering.

De Raad oordeelde dat de functies die aan appellante werden voorgehouden, ondanks de incidentele piekbelasting, passend waren. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv van 19 november 2015, maar verklaarde het beroep tegen het besluit van 4 september 2019 ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.513,76 bedroegen.

Uitspraak

16.7901 WIA, 19/3872 WIA

Datum uitspraak: 30 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 november 2016, 15/6794 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. O. Labordus hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft verzekeringsarts L. Greveling-Fockens als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 1 augustus 2019 rapport uitgebracht.
Naar aanleiding van dit rapport heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 september 2019 ingezonden.
Appellante heeft gereageerd op het rapport van de deskundige en vermeld zich niet te kunnen verenigen met het besluit van 4 september 2019.
Partijen hebben nader op elkaars standpunten gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Labordus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 8 april 2013 wegens fysieke klachten uitgevallen voor haar werk als werkmeester voor 24 uur per week. Zij is in 2013 twee keer geopereerd in verband met rugproblematiek. Op 13 januari 2015 heeft zij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 26 maart 2015 heeft het Uwv appellante met ingang van 6 april 2015 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. De (ex-)werkgever van appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 19 november 2015 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van de (ex-)werkgever van appellante gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij beslist dat de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante wordt gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 40,3%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is geweest. Het door appellante ingezonden rapport van verzekeringsarts J.M. Fokke van 31 maart 2016 heeft niet geleid tot twijfel aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank voorts geen aanleiding gezien voor het oordeel dat appellante de werkzaamheden behorende bij de aan haar voorgehouden voorbeeldfuncties niet zou kunnen verrichten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar beroepsgronden herhaald dat zij meer beperkt is en de geselecteerde functies niet kan vervullen. Ter onderbouwing van deze gronden heeft zij een aanvullend rapport ingediend van verzekeringsarts Fokke van 30 september 2017.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft daartoe een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 juli 2018 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 augustus 2018 ingezonden.
3.3.
Omdat is gebleken dat partijen verdeeld blijven over de omvang van de beperkingen die voortvloeien uit de medische gegevens over met name de rugklachten van appellante, heeft de Raad verzekeringsarts Greveling-Fockens als deskundige benoemd. De deskundige heeft appellante onderzocht en gerapporteerd zich niet geheel te kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde beperkingen. Zij heeft appellante aanvullend beperkt geacht voor lopen tijdens het werk en staan tijdens het werk en heeft voorts een urenbeperking nodig geoordeeld.
3.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de aanvullende beperkingen van de deskundige overgenomen en een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 augustus 2019 opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde beperkingen nieuwe voorbeeldfuncties geselecteerd. Het Uwv heeft bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 september 2019 (bestreden besluit 2), de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 6 april 2015 gewijzigd in 46,47% onder vermelding dat de hoogte van de WGA-uitkering niet wijzigt.
3.5.
Appellante heeft haar standpunt gehandhaafd dat zij zwaarder beperkt is en dat de voorbeeldfuncties niet passend zijn voor haar. De tilbelasting tot 10 kg in de functies consultatiebureau assistente en samensteller elektrotechnische apparatuur is te hoog, omdat zij volgens de FML maximaal 5 kg mag tillen. Dat het een incidentele overschrijding betreft maakt niet dat de functie geschikt is. Zij heeft de Raad verzocht de deskundige te vragen zich nader over die tilbelasting uit te laten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Uwv is bij bestreden besluit 2 niet volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante, zodat dit besluit met toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling wordt betrokken.
4.2.
Uit bestreden besluit 2 blijkt dat bestreden besluit 1 niet is gebaseerd op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Gelet hierop dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd, evenals bestreden besluit 1.
4.3.
Ter zitting is bevestigd dat voor beide partijen in deze zaak thans het uitgangspunt is dat voor appellante op de datum 6 april 2015 beperkingen gelden zoals deze op basis van het rapport van de deskundige zijn weergegeven in de FML van 15 augustus 2019. Partijen verschillen nog van mening of de functies assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) en samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050) voor appellante geschikt zijn, gelet op het in die functies vereiste tillen tot 10 kg wegens het incidenteel tillen van peuters bij wegen en meten respectievelijk een rol koperdraad vervangen van 8 à 10 kg, maximaal 1 keer per dienst.
4.4.1.
Appellante is op beoordelingspunt 4.14 als volgt beperkt: “2. Beperkt, kan ongeveer
5 kg tillen of dragen (zak aardappelen).”
4.4.2.
De belasting in de functie van assistent consultatiebureau op beoordelingspunt 4.14.2 houdt in:
“Dagelijks tijdens meer dan 2 werkuren
tijdens 4 werkuren 5 maal ongeveer 5 kg achtereen (Tillen zuigelingen (baby’s) v.a. 4 weken; speelgoed opruimen, emmertje sop).
Niet-dagelijks tijdens niet meer dan 2 werkuren:
tijdens 1 werkuren 2 maal ongeveer 10 kg achtereen (Incidenteel peuters tillen bij wegen en meten).”
4.4.3.
De belasting in de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur op beoordelingspunt 4.14.2 vermeldt een tilbelasting van 1 kg en “tijdens 1 werkuren 1 maal ongeveer 10 kg achtereen (Rol koperdraad vervangen 8 à 10 kg, max. 1x per dienst.)”.
4.4.4.
In beide functies wordt voor de geschiktheid voor deze tilbelasting verwezen naar het arbeidskundig rapport van 22 augustus 2019 waarin is vermeld: “Zoals eerder aangegeven is een incidentele piekbelasting niet bezwaarlijk.” Op de FML wordt namelijk op de eerste pagina aangegeven: “Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld zijn incidentele piekbelastingen boven de aangegeven niveaus van functioneren eveneens mogelijk. Aangezien de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aangeeft dat een incidentele piekbelasting niet mogelijk is, is een incidentele piekbelasting toegestaan.” In een nader rapport van 17 oktober 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vermeld over de incidentele piekbelasting bij tillen nader overleg te hebben gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de gestelde beperking en interpretatie te hebben besproken, waarbij de arts heeft aangegeven de FML op dezelfde wijze te interpreteren als de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Een incidentele piekbelasting is mogelijk tenzij anders vermeld. Ook is de specifieke belasting op tillen in de beide functies besproken en daarvoor geldt dat uit medisch oogpunt geen bezwaar is tegen de belasting. Het betreft een incidentele piekbelasting.
4.5.1.
In de Basisinformatie CBBS (versie 2013) is in hoofdstuk 3.3 onder paragraaf 2 vermeld:
“De betekenis van hetgeen de verzekeringsarts invult, reikt verder dan de standaardwaarde die hij op de FML invult. De verzekeringsarts geeft immers aan wat ongeveer of tenminste de mogelijkheden van cliënt zijn, terwijl een incidentele piekbelasting eveneens is toegestaan.”
4.5.2.
In hoofdstuk 6 van de Basisinformatie CBBS is in paragraaf 6.1 vermeld:
“Op de FML staat vermeld: ‘Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, zijn incidentele piekbelastingen boven de aangegeven niveaus van functioneren eveneens mogelijk.’ De waarde van deze incidentele piekbelasting is echter niet exact gedefinieerd. Wel worden in het algemeen functies met een belasting boven de naast hoger liggende score van de belastbaarheid geautomatiseerd verworpen. Dus functies met een piekbelasting boven de naast hoger liggende belastbaarheid zullen in het algemeen niet voorkomen na de geautomatiseerde verwerking.”
4.5.3.
Met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 5 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1929, betekent het voorgaande dat indien een verzekerde in staat wordt geacht om ongeveer 5 kg te tillen, voor deze verzekerde ook functies geselecteerd kunnen worden met een hogere belasting, tot de naast hoger liggende score, te weten 10 kg. Bij deze functies zullen signaleringen verschijnen bij beoordelingspunt 4.14, die door een arbeidsdeskundige gemotiveerd zullen moeten worden. Daarbij kan overleg met een verzekeringsarts aangewezen zijn. Deze werkwijze is in deze zaak gevolgd. De signaleringen zijn toegelicht door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 22 augustus 2019, en op 17 oktober 2019 heeft over de tilbelasting en incidentele piekbelasting in de functies assistent consultatiebureau en samensteller elektrotechnische apparatuur overleg plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Gelet op alle medische informatie in het dossier bestaat ook geen aanleiding voor het oordeel dat een incidentele piekbelasting op het beoordelingspunt 4.14 voor appellante niet mogelijk is.
4.6.
Uit wat in 4.4.1 tot en met 4.5.3 is overwogen, volgt dat geen aanleiding bestaat de deskundige nader te laten adviseren, zoals door appellante is verzocht. Het Uwv kan worden gevolgd in het standpunt dat, uitgaande van de FML van 15 augustus 2019, de voor appellante geselecteerde voorbeeldfuncties passend zijn. Het beroep tegen bestreden besluit 2 slaagt niet.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- in beroep (beroepschrift 1, zitting 1) voor verleende rechtsbijstand en op € 590,24 (incl. btw) voor een uitgebracht deskundigenrapport, overeenkomstig het Besluit tarieven in strafzaken. In hoger beroep worden de kosten begroot op € 1.575,- (hogerberoepschrift 1, zienswijze 0,5, nadere reactie 0,5, zitting 1) voor verleende rechtsbijstand en € 1.298,52 (incl. btw) voor een aanvullend deskundigenrapport, overeenkomstig het Besluit tarieven in strafzaken. De totale proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen bedragen € 4.513,76.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 19 november 2015 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 4 september 2019 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.513,76;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M.E. Fortuin en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) E.D. de Jong