In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die sinds 2013 arbeidsongeschikt is door fysieke klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%, maar na bezwaar van haar ex-werkgever werd deze percentage verlaagd naar 40,3%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld.
De Raad benoemde verzekeringsarts L. Greveling-Fockens als deskundige om de medische situatie van appellante te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat appellante aanvullend beperkt was in haar mogelijkheden om te lopen en staan tijdens het werk. Op basis van dit rapport heeft het Uwv zijn beslissing herzien en de mate van arbeidsongeschiktheid aangepast naar 46,47%, zonder wijziging van de hoogte van de WGA-uitkering.
De Raad oordeelde dat de functies die aan appellante werden voorgehouden, ondanks de incidentele piekbelasting, passend waren. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv van 19 november 2015, maar verklaarde het beroep tegen het besluit van 4 september 2019 ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 4.513,76 bedroegen.