ECLI:NL:CRVB:2020:2196
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening van besluit zorgkantoor
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, geboren in 1990, had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen van VGZ Zorgkantoor B.V. voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de besteding van het pgb, heeft het zorgkantoor in 2018 besloten om het pgb voor het jaar 2013 op nihil vast te stellen en het onverschuldigd betaalde bedrag van € 38.750,56 terug te vorderen. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, maar heeft later een verzoek om herziening ingediend, dat door het zorgkantoor werd afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven tot herziening. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten waren en dat hij niet tijdig bezwaar had kunnen maken tegen het besluit van 27 februari 2018, omdat dit niet op het juiste adres was verzonden.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het zorgkantoor het verzoek om herziening terecht heeft afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat de door appellant ingediende stukken in hoger beroep niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt, omdat deze pas na het eerdere besluit zijn ingediend. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.