ECLI:NL:CRVB:2020:2153
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake boete voor niet-wonen op brp-adres en verminderde verwijtbaarheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarbij een bestuurlijke boete van € 1.248,45 werd opgelegd wegens het niet voldoen aan de voorwaarden voor de uitwonendenbeurs. Appellante, die sinds 22 oktober 2014 op een bepaald adres staat ingeschreven, heeft in 2016 aan de minister doorgegeven dat haar woonsituatie was gewijzigd van inwonend naar uitwonend. Na een controle in 2018 concludeerde de minister dat appellante niet op het brp-adres woonde en herzag de studiefinanciering, wat leidde tot de boete. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 17 juni 2020, die via videoverbinding plaatsvond, heeft appellante aangevoerd dat de overtreding niet verwijtbaar was vanwege bijzondere omstandigheden, waaronder een onveilige thuissituatie in het verleden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen sprake was van moedwillig overtreden van de regels, maar dat er wel administratieve nalatigheid was. De Raad concludeerde dat de bijzondere omstandigheden, waaronder de schrijnende privé-situatie van appellante, leidden tot een verminderde verwijtbaarheid. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en stelde de boete vast op € 100,-, wat passend werd geacht in deze situatie. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante.