Uitspraak
19.1687 AOW
OVERWEGINGEN
€ 2.000,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het beroep van appellant tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het beroep betreft de afwijzing van een verzoek om mee te werken aan regularisatie van premies voor sociale zekerheid. De Raad heeft eerder, op 22 november 2018, geoordeeld dat de minister en de Svb nieuwe beslissingen op bezwaar moesten nemen. De Svb heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, maar dit is door appellant bestreden. Appellant stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die meewerkten aan regularisatie, maar de Raad oordeelde dat de Svb deze afwijzing terecht had gehandhaafd. De Raad concludeerde dat appellant vanaf 1 januari 2007 had moeten beseffen dat de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving op hem van toepassing was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden.
Daarnaast heeft appellant schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de procedure meer dan vier jaar heeft geduurd, wat de redelijke termijn overschrijdt. De Svb is veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 2.000,- aan appellant, evenals een vergoeding van proceskosten van € 262,50. De uitspraak is gedaan op 7 september 2020.