In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had zijn bijstand zien intrekken door het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne. Het college stelde dat de appellant zijn woonplaats niet meer in de gemeente Westvoorne had, omdat hij tijdelijk bij zijn moeder in Rotterdam verbleef. De appellant betwistte deze intrekking en voerde aan dat hij zijn woonplaats in de gemeente Westvoorne had behouden, ondanks zijn tijdelijke afwezigheid.
De Raad oordeelde dat het college niet zorgvuldig had gehandeld bij de intrekking van de bijstand. De Raad stelde vast dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feitelijke omstandigheden van de appellant en zijn gezin. De verklaringen van de appellant en zijn echtgenote gaven geen aanleiding om te concluderen dat de appellant zijn woonplaats had prijsgegeven. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor de intrekking van bijstand bij het college ligt en dat het college de relevante feiten en omstandigheden had moeten onderzoeken.
Uiteindelijk vernietigde de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, herstelde de situatie door de intrekking van de bijstand te herroepen en veroordeelde het college tot vergoeding van de kosten van de appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en het verzamelen van voldoende bewijs voordat besluiten worden genomen die de rechten van burgers aangaan.