ECLI:NL:CRVB:2020:205
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAZO- en ZW-uitkering en terugvordering onverschuldigd betaalde uitkeringen na onderzoek naar dienstbetrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WAZO- en ZW-uitkering van appellante, alsook de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. Appellante had een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde na onderzoek dat zij nooit werkzaam was geweest voor haar werkgever, een uitzendbureau. Het Uwv baseerde zijn besluit op een onderzoeksrapport dat aantoont dat appellante geen werkzaamheden heeft verricht voor het uitzendbureau. Appellante voerde aan dat het bestreden besluit in strijd was met de onschuldpresumptie, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het EVRM, omdat er een sepot was uitgesproken in haar strafzaak wegens gebrek aan bewijs voor valsheid in geschrifte. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd dat appellante niet als werknemer verzekerd was voor de ZW en WAZO. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak, waarbij werd opgemerkt dat in bestuursrechtelijke procedures minder strenge eisen aan het bewijs worden gesteld dan in strafrechtelijke procedures. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat er sprake was van een dienstbetrekking, en dat het Uwv terecht de uitkeringen had ingetrokken en teruggevorderd.