ECLI:NL:CRVB:2020:1962

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
19/973 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van functioneren en ontslag van ambtenaar wegens onbekwaamheid

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het functioneren van een ambtenaar, betrokkene, die in dienst was bij het waterschap Limburg. De appellanten, de erven van betrokkene, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg, die de beroepen tegen de besluiten van het dagelijks bestuur ongegrond verklaarden. Betrokkene, die in 2018 is overleden, had te maken met een verbetertraject vanwege zorgen over zijn functioneren. De beoordeling over de periode van 1 januari 2014 tot 31 augustus 2014 was onvoldoende, met slechts één voldoende score voor kennis en kunde. Ondanks zijn psychische gesteldheid, werd betrokkene afgerekend op zijn houding en gedrag. Het dagelijks bestuur heeft uiteindelijk ontslag verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid, wat door de Raad voor de Rechtspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat de beoordeling voldoende onderbouwd was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het ontslag. De hoger beroepen van de erven van betrokkene werden afgewezen, en de eerdere uitspraken van de rechtbank werden bevestigd.

Uitspraak

19.973 AW, 19/976 AW

Datum uitspraak: 20 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van
25 januari 2019, 17/1252 en 17/1253
Partijen:
de erven van [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
het dagelijks bestuur van het waterschap Limburg (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.W. van Duijnhoven hoger beroepen ingesteld.
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. A.G. Kerkhof, advocaat, verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2020. Namens appellanten is verschenen [naam ], voormalig partner van [betrokkene], bijgestaan door
mr. Van Duijnhoven. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Kerkhof.

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
2.1.
Appellanten zijn de erfgenamen van [betrokkene] (betrokkene). Betrokkene is [in]
2018 overleden.
2.2.
Betrokkene is per 1 oktober 1994 in dienst getreden van het waterschap Peel en Maasvallei, de rechtsvoorganger van het waterschap Limburg. Waar in het vervolg van dagelijks bestuur wordt gesproken, wordt daaronder in voorkomend geval mede verstaan het dagelijks bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei. Betrokkene was laatstelijk werkzaam in de functie van [functie].
2.3.
Bij brief van 17 november 2014 heeft het dagelijks bestuur betrokkene een verbetertraject aangezegd, met begeleiding door een coach, vanwege zorgen over zijn functioneren. Deze aanzegging is op 17 november 2014 met hem besproken. Betrokkene behoorde zijn functioneren op vier punten te verbeteren. Hij moest zichtbaar zijn naar bestuur en organisatie en de samenwerking met collega’s verbeteren, met name waar het gaat om de coaching van [medewerkers] en de samenwerking met collega V. Verder diende hij bij in- en externe overleggen en bij presentaties de standpunten en het beleid van het waterschap positief uit te dragen. Ten slotte moest hij beter planmatig werken, stukken tijdig afronden, afspraken nakomen en zijn bureau en archief ordenen. Hierbij werd vermeld dat dit de allerlaatste kans was om het functioneren in overeenstemming te brengen met de eisen die daaraan gesteld worden.
2.4.
Bij besluit van 29 januari 2015 heeft het dagelijks bestuur de beoordeling van het functioneren van betrokkene over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2014 vastgesteld. Het eindoordeel is dat het functioneren van betrokkene onvoldoende (score E) is. Bij besluit van 29 juni 2015 heeft het dagelijks bestuur het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Betrokkene heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
2.5.
Het verbetertraject is verlengd tot oktober 2015. Na de concept-beoordeling aan betrokkene kenbaar te hebben gemaakt en kennis te hebben genomen van zijn zienswijze daarover, heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 4 februari 2016 de beoordeling van het functioneren van betrokkene over de periode van oktober 2014 tot oktober 2015 vastgesteld. Het eindoordeel is dat het functioneren van betrokkene onvoldoende (score E) is en dat het verbetertraject niet is geslaagd.
2.6.
Bij besluit van 4 juli 2016 heeft het dagelijks bestuur betrokkene vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden.
2.7.
Na het voornemen daartoe aan betrokkene kenbaar te hebben gemaakt en kennis te hebben genomen van zijn zienswijze daarover, heeft het dagelijks bestuur bij besluit van
16 augustus 2016met toepassing van artikel 8.6 van de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregeling Waterschapspersoneel betrokkene per 1 september 2016 eervol ontslag verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie anders dan op grond van ziekte of gebreken.
2.8.
Bij afzonderlijke besluiten van 21 maart 2017 (bestreden besluiten) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren tegen de besluiten van 4 februari 2016 en 16 augustus 2016 ongegrond verklaard. Hierbij is aan betrokkene een loopbaanbegeleidingstraject aangeboden.
3. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen. Niet is gebleken dat de beoordeling op onvoldoende gronden berust en dat het onvoldoende functioneren van betrokkene (in overwegende mate) is toe te schrijven aan zijn medicijngebruik. Uit de evaluatiegesprekken is niet gebleken van een (structurele) verbetering op de verbeterpunten. Bovendien heeft het dagelijks bestuur betrokkene op 24 juli 2015 ontheven van een aantal taken. Het naar het medicijngebruik van betrokkene verrichte onderzoek heeft niet tot de eenduidige conclusie geleid dat de antidepressiva het gedrag van betrokkene hebben beïnvloed. Onweersproken is dat ook in de dagelijkse praktijk op de werkplek geen wezenlijke veranderingen zijn opgemerkt in houding en gedrag van betrokkene. Daar komt nog bij dat uit de informatie van klinisch psycholoog Verzijl en psychiater Klaver blijkt dat betrokkene eigengereid en niet altijd tactisch is. Ten slotte kan ook uit de verdere informatie dat betrokkene in 2013 een eenmalige depressieve periode heeft doorgemaakt, waarmee rekening is gehouden, niet worden afgeleid dat de medicijnen van invloed waren op het gedrag van betrokkene ten tijde van belang. Gelet op de beoordeling en wat daarin is vermeld, heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt kunnen stellen dat de houding en het gedrag van betrokkene hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden als [functie]. Het dagelijks bestuur heeft betrokkene daarom ontslag mogen verlenen.
4. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
De beoordeling
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3259) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen. Niet doorslaggevend is of elk feit juist is vastgesteld of geduid, het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat. Bij het opmaken van een beoordeling kan een slechte gezondheidssituatie van een ambtenaar niet leiden tot hogere scores dan op grond van het feitelijk functioneren gerechtvaardigd is. Die gezondheidssituatie kan wel van invloed zijn op de aan de beoordeling te verbinden rechtspositionele gevolgen.
4.2.
Namens appellanten is betoogd dat van het functioneren van betrokkene een te eenzijdig, negatief beeld is gegeven. Hij leverde werk van hoogwaardige kwaliteit; dat had los gezien moeten worden van houding en gedrag waarop hij, ondanks de bekende psychische gesteldheid, is afgerekend. Betrokkene was geliefd bij collega’s en in het werkveld en is de dupe geworden van een nieuwe leidinggevende die zich wilde bewijzen. Iemand van de leeftijd van betrokkene is niet gemakkelijk meer te veranderen; men had moeten weten dat een verbetertraject hierin geen of weinig verandering zou gaan brengen.
4.3.
De Raad volgt appellanten niet in dit betoog. De beoordeling over de periode van
1 januari 2014 tot 31 augustus 2014 staat in rechte vast. Die beoordeling bevatte, ook na bezwaar, slechts één voldoende score, namelijk voor kennis en kunde in het onderdeel resultaatgebieden. Het eindoordeel van die beoordeling was onvoldoende. In november 2014 startte het verbetertraject, waarin betrokkene zich op de vier onder 2.3 genoemde punten diende te verbeteren. Betrokkene heeft dit traject geaccepteerd. Gedurende dit traject is betrokkene bijgestaan door een coach en is een groot aantal voortgangsgesprekken met hem gehouden. Blijkens de verslagen van die gesprekken ging betrokkene juist op de verbeterpunten slechter functioneren. Met name de wijze waarop betrokkene extern optrad namens het waterschap leidde tot verwarring en de van betrokkene als senior functionaris verlangde voortrekkersrol en zijn rol als deelprojectleider kwamen onvoldoende uit de verf. Er deden zich in 2015 incidenten voor in de externe contacten van betrokkene, die op
24 juli 2015 hebben geleid tot ontheffing uit zijn taak in het project [projectnaam]. Wat er ook zij van de deskundigheid en vakkennis van appellant, nu deze beoordeling juist was gericht op de geconstateerde verbeterpunten, acht de Raad deze voldoende concreet onderbouwd.
Het ontslag
5. Gezien het oordeel van de Raad over de beoordeling na het verbetertraject en ook de in rechte vaststaande daaraan voorafgaande beoordeling, was er ten tijde hier in geding voldoende basis voor het dagelijks bestuur voor ontslag van betrokkene wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie, anders dan op grond van ziekte of gebreken. Dat betrokkene geen eerlijke kans heeft gekregen van zijn nieuwe leidinggevende kan de Raad niet volgen. Duidelijk is wel dat na een reorganisatie andere eisen aan betrokkene werden gesteld, waardoor de eerder geconstateerde manco’s in zijn functioneren meer naar voren zijn gekomen. De zich onder de gedingstukken bevindende stukken van medische aard bieden ten slotte onvoldoende grondslag voor het oordeel dat het door betrokkene vertoonde gedrag ten tijde hier in geding hem niet was toe te rekenen op medische gronden. Te betreuren is dat betrokkene blijkens de stukken na het ontslag ernstige medische klachten heeft gekregen, die uiteindelijk ook tot zijn overlijden hebben geleid.
6. Uit wat onder 4.1 tot en met 5 is overwogen volgt dat de hoger beroepen geen doel treffen. Beide aangevallen uitspraken komen voor bevestiging in aanmerking.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van F. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2020.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) F. Boon