In deze zaak gaat het om de beoordeling van het functioneren van een ambtenaar, betrokkene, die in dienst was bij het waterschap Limburg. De appellanten, de erven van betrokkene, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg, die de beroepen tegen de besluiten van het dagelijks bestuur ongegrond verklaarden. Betrokkene, die in 2018 is overleden, had te maken met een verbetertraject vanwege zorgen over zijn functioneren. De beoordeling over de periode van 1 januari 2014 tot 31 augustus 2014 was onvoldoende, met slechts één voldoende score voor kennis en kunde. Ondanks zijn psychische gesteldheid, werd betrokkene afgerekend op zijn houding en gedrag. Het dagelijks bestuur heeft uiteindelijk ontslag verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid, wat door de Raad voor de Rechtspraak werd bevestigd. De Raad oordeelde dat de beoordeling voldoende onderbouwd was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het ontslag. De hoger beroepen van de erven van betrokkene werden afgewezen, en de eerdere uitspraken van de rechtbank werden bevestigd.