ECLI:NL:CRVB:2020:194
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet-gemelde kasstortingen en verkoopactiviteiten op Marktplaats
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds 12 juli 2007 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had zijn bijstandsuitkering deels herzien en deels ingetrokken gekregen door het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Dit gebeurde naar aanleiding van vermoedens dat de appellant inkomsten had uit verkoopactiviteiten op Marktplaats en niet-gemelde kasstortingen. Het college had vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van deze inkomsten. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de kasstortingen geen in aanmerking te nemen middelen waren. Ook de verkoopactiviteiten op Marktplaats werden als niet-incidenteel beschouwd, gezien het aantal advertenties en de aard van de verkopen. De Raad concludeerde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering van de bijstand af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat de terugvordering van de bijstand rechtmatig was.