Uitspraak
18.6204 AOW
OVERWEGINGEN
- dat is gehandhaafd bij het besluit van 14 april 2016 - over de afwijzing van de aanvraag van een ouderdomspensioen. Dit geding betreft een zogeheten duuraanspraak. Dit betekent dat ingevolge vaste rechtspraak van de Raad bij de toetsing van het bestreden besluit een onderscheid gemaakt moet worden tussen het verleden en de toekomst (ECLI:NL:CRVB:2012:BW8262). Wat betreft de periode voorafgaande aan het verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115). Wat betreft de periode na het verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit, moet een minder terughoudende toetsing worden gehanteerd. Daarbij zal het bij een duuraanspraak in de regel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen.