Op 19 augustus 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard. De Centrale Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante had zich ziek gemeld met schouderklachten en het Uwv had haar ZW-uitkering beëindigd omdat zij meer dan 65% van haar oude loon kon verdienen. De arbeidsdeskundige had voldoende gemotiveerd dat de functie van machinebediende in de inpak-/verpakkingsindustrie medisch geschikt was voor appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de medische beoordeling van het Uwv juist was en dat de functie geen kenmerkende belasting voor appellante inhield. De overwegingen leidden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak bevestigd moest worden. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.