ECLI:NL:CRVB:2020:1904
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van geschiktheid voor andere functies na psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante had zich ziek gemeld met psychische klachten, waaronder angst- en stemmingsklachten, en was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 3 juli 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van haar eerdere loon. Appellante was niet meer in staat tot haar eigen werk, maar wel tot andere functies. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar psychotherapeut had verklaard dat zij ernstige sociale problemen ondervond en moeite had met het reguleren van haar emoties. De verzekeringsarts had echter geconcludeerd dat appellante geschikt was voor bepaalde functies, waaronder huishoudelijk medewerker. De deskundige, psychiater dr. E. van Duijn, werd ingeschakeld om de geschiktheid van appellante voor de functies te beoordelen. De deskundige concludeerde dat de borderline-persoonlijkheidsstoornis van appellante mild was en niet tot arbeidsongeschiktheid leidde, mits er rekening werd gehouden met haar beperkingen.
De Raad oordeelde dat de deskundige zorgvuldig had onderzocht en dat de door het Uwv gemaakte inschatting van de geschiktheid van appellante voor de functies correct was. De Raad bevestigde dat appellante op 1 maart 2016 geschikt was voor ten minste één van de in het kader van de EZWb geduide functies, en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.