ECLI:NL:CRVB:2020:1856

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
19/1676 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging ouderdomspensioen AOW naar norm voor gehuwden na onderzoek woon- en leefsituatie

In deze zaak gaat het om de wijziging van het ouderdomspensioen van appellante, die in Spanje woont, naar de norm voor gehuwden. Appellante is getrouwd met een echtgenoot die in Frankrijk woont. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in 2010 een ouderdomspensioen aan appellante toegekend op basis van de norm voor alleenstaanden. Echter, na een onderzoek naar de woon- en leefsituatie van appellante, dat begon in 2017, heeft de Svb geconcludeerd dat appellante niet duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot. Dit leidde tot een wijziging van het pensioen naar de norm voor gehuwden.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarbij zij zich baseerde op de feiten die naar voren kwamen uit het onderzoek. De rechtbank oordeelde dat appellante en haar echtgenoot, ondanks hun gescheiden woonplaatsen, een aantal maanden per jaar samen doorbrengen, gezamenlijke eigendommen hebben en een gezamenlijke bankrekening aanhouden. Dit alles wijst erop dat er geen sprake is van een duurzaam gescheiden leven.

In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellante nooit duurzaam gescheiden heeft geleefd van haar echtgenoot. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak over het begrip duurzaam gescheiden leven en stelt dat de feitelijke omstandigheden bepalend zijn voor deze beoordeling. De Raad oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.1676 AOW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2019, 17/6955 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats], Spanje (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 31 juli 2020
Zitting heeft: mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Griffier: F.E.M. Boon.
Ter zitting zijn verschenen: Appellante is – met bericht van verhindering – niet verschenen. Voor de Svb heeft telefonisch deelgenomen mr. J.H.A. Koning.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellante is getrouwd met [X.] (echtgenoot). Appellante woont in Spanje en haar echtgenoot woont in Frankrijk. De Svb heeft aan appellante met ingang van december 2010 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend naar de norm van een alleenstaande. In 2017 is de Svb een onderzoek gestart naar de woon- en leefsituatie van appellante. In dat kader heeft er op 19 juni 2017 een huisbezoek plaatsgevonden in de woning van de echtgenoot van appellante in Frankrijk en is met appellante en haar echtgenoot gesproken. Op 21 juni 2017 hebben zij het formulier “Onderzoek DGL” ingevuld en ondertekend. Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek is bij besluit van 1 augustus 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 oktober 2017 (bestreden besluit), het ouderdomspensioen van appellante per
1 augustus 2017 gewijzigd naar een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde.
De Svb heeft vastgesteld dat de woonsituatie in het verleden onjuist is beoordeeld en appellante nooit duurzaam gescheiden heeft geleefd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de vaste rechtspraak (uitspraak van
1 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:612) heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de feitelijke omstandigheden, zoals die naar voren zijn gekomen uit het onderzoek van de Svb, niet blijkt dat appellante duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot. De rechtbank acht daarbij van belang dat appellante en haar echtgenoot in ieder geval een aantal maanden per jaar bij elkaar verblijven, zij beiden eigenaar zijn van de woningen in Spanje en Frankrijk en zij beiden de sleutels hebben van beide woningen. Verder acht de rechtbank van belang dat appellante en haar echtgenoot bij overlijden van elkaar erven, dat appellante is meeverzekerd op de Franse ziektekostenverzekering van haar echtgenoot en dat appellante en haar echtgenoot ten tijde in geding een gezamenlijke bankrekening hadden. Gelet op het samenstel van omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een duurzaam gescheiden leven tussen appellante en haar echtgenoot.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij handhaaft haar standpunt dat sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven.
4.1.Voor zijn vaste rechtspraak over het begrip duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 19 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3017, ECLI:NL:CRVB:2019:3018 en ECLI:NL:CRVB:2019:3019. Volgens deze rechtspraak is bij gehuwden van duurzaam gescheiden leven pas sprake als na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Daarbij zijn de feitelijke omstandigheden bepalend voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet meer of niet opnieuw is verbroken, zijn niet relevant voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.2.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat op basis van de hier aan de orde zijnde feiten en omstandigheden, zoals die naar voren zijn gekomen uit het onderzoek van de Svb, niet is gebleken dat sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust en verwijst daarnaar. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en wat in essentie een herhaling vormt van wat zij in beroep heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Uit wat appellante heeft aangevoerd is niet gebleken dat zij niet tegenover de Svb kan worden gehouden aan wat zij op het formulier “Onderzoek DGL” en tijdens het huisbezoek heeft verklaard over de feiten en omstandigheden. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) F.E.M.Boon (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.