ECLI:NL:CRVB:2020:1836
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem inzake de Ziektewet en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante stelde dat het bestreden besluit, dat haar Ziektewet-uitkering per 7 februari 2018 beëindigde, berustte op een onvoldoende medische grondslag. In hoger beroep herhaalde zij haar eerdere gronden, maar overhandigde geen nieuwe medische gegevens ter ondersteuning van haar stelling. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet meer in staat was haar functie als administratief medewerker te vervullen, maar wel geschikt werd geacht voor andere functies, waaronder die van telefoniste/receptioniste. De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante in staat was om ten minste één van de geselecteerde functies te vervullen. De Raad concludeerde dat de gronden van appellante in hoger beroep niet slaagden en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op 12 augustus 2020.