ECLI:NL:CRVB:2020:1832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
17/3602 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had eerder een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze was afgewezen omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden. Na meerdere besluiten en bezwaren heeft het Uwv op 17 januari 2020 het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard en haar in aanmerking gebracht voor een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 15 september 2008. Dit leidde tot de vraag of er nog procesbelang was voor appellante, aangezien het Uwv het bestreden besluit had ingetrokken. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het belang van appellante bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit in beginsel is komen te vervallen, omdat de gevorderde schade, bestaande uit wettelijke rente over de nabetaalde Wajong-uitkering, inmiddels door het Uwv is vergoed. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang en wijst het verzoek om vergoeding van belastingschade af. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.100,-.

Uitspraak

17/3602 Wajong
Datum uitspraak: 12 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
11 april 2017, 16/3518 (aangevallen uitspraak) en het verzoek om vergoeding tot veroordeling van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Speksnijder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Speksnijder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma. Het onderzoek ter zitting is geschorst, teneinde het Uwv in de gelegenheid te stellen een nader onderzoek in te stellen.
Het Uwv heeft op 17 en 24 januari 2020 gewijzigde beslissingen op bezwaar genomen. Appellante heeft hierop gereageerd middels het doen van een verzoek om vergoeding van schade.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1986, heeft op 15 september 2009 een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998). Bij besluit van 12 mei 2010 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat zij vanaf
30 april 2009 niet onafgebroken 52 weken minder dan 25% arbeidsongeschikt is geweest.
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 10 december 2015 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wajong 2015. Het Uwv heeft vervolgens
verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 19 januari 2016 (primair besluit 1) heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 22 maart 2016 heeft appellante het Uwv verzocht terug te komen van het besluit van 12 mei 2010. Bij besluit van 23 mei 2016 (primair besluit 2) heeft het Uwv dit verzoek afgewezen, omdat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding geven het besluit van 12 mei 2010 voor onjuist te houden. Ook tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 1 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen.
3.2.
Bij besluit van 17 januari 2020 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de primaire besluiten 1 en 2 alsnog gegrond verklaard, deze besluiten herroepen en appellante vanaf 15 september 2008 in aanmerking gebracht voor een Wajong-uitkering. Daarbij zijn de proceskosten in bezwaar aan appellante vergoed.
3.3.
Bij beslissing op bezwaar van 24 januari 2020 heeft het Uwv de beslissing op bezwaar van 17 januari 2020 gewijzigd, in die zin dat de grondslag van de Wajong-uitkering van appellante is herzien.
3.4.
In reactie op de besluiten van 17 januari 2020 en 24 januari 2020 heeft appellante aangegeven zich met die besluiten te kunnen verenigen en is verzocht om vergoeding van wettelijke rente en om vrijwaring van aanspraken door de Belastingdienst over de nabetaling van de uitkering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beslissingen op bezwaar van 17 januari 2020 en 24 januari 2020 komen geheel tegemoet aan het (hoger) beroep van appellante. Gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht worden deze besluiten daarom niet in de beoordeling betrokken.
4.2.
De Raad stelt vast dat het Uwv het bestreden besluit heeft ingetrokken en appellante alsnog vanaf 15 september 2008 in aanmerking heeft gebracht voor een Wajong-uitkering, waarmee het belang van appellante bij een beoordeling van het bestreden besluit in beginsel is komen te vervallen. Niettemin kan er nog steeds sprake zijn van een actueel procesbelang, indien door appellante gesteld wordt dat zij schade heeft geleden door de bestuurlijke besluitvorming en zij een uitspraak van de Raad wenst met het oog op een eventuele vordering tot schadevergoeding. In het geval van appellante echter is de gevorderde schade bestaande uit de wettelijke rente over de nabetaalde Wajong-uitkering inmiddels door het Uwv aan appellante vergoed. Het verzoek van appellante om vrijwaring van aanspraken door de Belastingdienst begrijpt de Raad aldus dat zij tevens vraagt om vergoeding van toekomstige belastingschade door het Uwv. Nu nog niet vaststaat of dergelijke schade door appellante zal worden geleden en zo ja, wat de omvang daarvan zal zijn, ziet de Raad hierin geen belang bij een inhoudelijke beoordeling. Op het moment dat appellante daadwerkelijk belastingschade lijdt, kan zij zich met een verzoek tot vergoeding van die schade tot het Uwv wenden. In dit kader wordt nog opgemerkt dat niet in geschil is dat het bestreden besluit onrechtmatig is en die onrechtmatigheid aan het Uwv dient te worden toegerekend.
4.3.
Uit wat in 4.2 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet‑ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het verzoek om vergoeding van belastingschade moet worden afgewezen.
4.4.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- in beroep en op € 1.050,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van belastingschade af;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van beroep en hoger beroep tot een bedrag van
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) A.M.M. Chevalier