ECLI:NL:CRVB:2020:1824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
19/2420 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen terugvorderingsbesluit van de Sociale Verzekeringsbank niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) dat haar AIO-aanvulling met terugwerkende kracht introk en een terugvordering van € 50.779,25 oplegde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat het bezwaar van appellante tegen het terugvorderingsbesluit terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad stelde vast dat de bezwaren tegen de terugvordering in een eerdere procedure naar voren hadden moeten worden gebracht. De Svb had in 2013 de AIO-aanvulling stopgezet op basis van het feit dat appellante over een woning en grond in Suriname beschikte, waardoor haar vermogen boven de vrij te laten grens uitkwam. Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de AIO-aanvulling, maar de Raad oordeelde dat de terugvordering geen nieuwe rechtsgevolgen met zich meebracht ten opzichte van het eerdere besluit. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat de terugvordering in rechte vaststond en dat appellante haar bezwaren tegen de terugvordering niet tijdig had ingediend.

Uitspraak

19/2420 PW
Datum uitspraak: 11 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 mei 2019, 18/3474 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door drs. H.L. Cairo. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 1 januari 2007 in aanvulling op haar ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) bijstand van de Svb, laatstelijk als een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ingevolge de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 15 januari 2013 heeft de Svb de betaling van de AIO-aanvulling met ingang van 1 januari 2013 stopgezet. Het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar heeft de Svb bij besluit van 23 april 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft appellante op 31 mei 2013 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3.
Bij besluit van 26 juli 2013 met onderwerp ‘beëindiging AIO-aanvulling’ heeft de Svb het volgende meegedeeld.
“U krijgt van ons vanaf 1 januari 2007 een AIO-aanvulling. Omdat uw vermogen vanaf die maand hoger is dan het grensbedrag van € 5.795,00, heeft u de aanvulling ten onrechte gekregen. U moet daarom een bedrag van € 50.779,25 aan ons terugbetalen. […]
Over januari 2007 tot en met juli 2013 heeft u € 50.779,25 netto te veel van ons gekregen. In het overzicht bij deze brief kunt u zien hoe wij dit bedrag hebben berekend. In de bijgevoegde brief kunt u lezen hoe u dit bedrag aan ons kunt terugbetalen. Daarnaast krijgt u ook een maatregel van € 4.519,12. […]
Bent u het niet eens met deze beslissing over uw AIO-aanvulling? Dan kunt u bezwaar maken. Lees in de bijlage wat u verder kunt doen.”
1.4.
In de bij het besluit van 26 juli 2013 gevoegde brief van 26 juli 2013 staat het volgende. “Wij hebben bericht gekregen (lees: dat) u een woning en een stuk grond in Suriname bezit. Hierdoor hebben wij uw AIO-aanvulling ingetrokken. In de bijgesloten brief informeren wij u hierover. Door deze aanpassing heeft u € 50.779,25 te veel AIO-aanvulling ontvangen. Het te veel betaalde moet u aan ons terugbetalen. Wij zijn van plan u een maatregel op te leggen van € 4.519,12 omdat u het bezit van de woning en het stuk grond in Suriname niet tijdig gemeld heeft. Binnen 6 weken nadat u de definitieve beslissing over de maatregel en de terugvordering ontvangt, moet u het totale bedrag van € 55.298,37 aan ons betalen. Als u dit bedrag niet in één keer kunt betalen, kunt u ons om uitstel van betaling verzoeken. […]
U kunt met ons contact opnemen over de maatregel en over de wijze van terugbetaling. […]
Ten aanzien van de terugbetaling: Wilt u het bedrag niet in een keer terugbetalen, laat u ons dit dan ook binnen 4 weken weten. […] Geef daarbij aan op welke wijze u het te veel ontvangen bedrag wilt betalen. Wij verzoeken u dit bedrag over te maken op rekening met IBAN-nummer. […]
Als wij binnen 4 weken na datum van deze brief geen reactie van u hebben ontvangen, nemen wij aan dat (lees: u) het bedrag binnen 6 weken na ontvangst van de definitieve beslissing aan ons terugbetaalt. […]
Tegen deze aankondiging kunt u geen bezwaarschrift indienen. U ontvangt van ons nog de definitieve beslissing over de terugbetaling en de maatregel. Bent u het niet eens met die beslissing, dan kunt u daartegen wel bezwaar maken.
Wij vragen u vóór 23 augustus 2013 aan ons door te geven of u hiermee akkoord gaat.”
1.5.
Bij brief van 14 augustus 2013 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 juli 2013. Daarbij heeft appellante dit besluit geduid als “voorlopig besluit van 26 juli 2013” en het volgende aangevoerd.
“U verzocht mij in het voorlopig besluit van 26 juli 2013 […] om de Svb vóór 23 augustus 2013 door te geven of ik akkoord ga met o.a. terugbetaling van het bedrag van € 50.779,25 […] over de periode van januari 2007 t/m juli 2013 en het stopzetten van mijn AIO‑aanvulling m.i.v. augustus 2013. […] Het spreekt genoeg voor zich dat ik hiermee niet akkoord zal gaan gedurende de beroepsprocedure bij de rechtbank […] Derhalve verzoek ik de Svb […] om […] de uitspraak van de rechtbank op mijn beroepschrift van 31 mei 2013 af te wachten.[…] Volgens […] is het niet toegestaan […] om hangende de behandeling van mijn beroepschrift van 31 mei 2013 een tweede en/of zelfs in casu derde negatieve besluit over hetzelfde geval te nemen, namelijk stopzetten van mijn terechte AIO-aanvulling […].”
1.6.
Bij besluit van 25 november 2013 heeft de Svb het volgende beslist: “ […] verklaart uw bezwaarschrift tegen onze beslissing van 26 juli 2013, met betrekking tot de intrekking van uw AIO-aanvulling en de terugvordering van het teveel uitgekeerde bedrag, ongegrond. […] verklaart uw bezwaarschrift tegen de opgelegde maatregel gegrond.”
1.7.
Het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 21 november 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:9493, ongegrond verklaard. Deze uitspraak heeft de Raad bij de hieronder in 1.12 nog te noemen uitspraak bevestigd.
1.8.
Veel eerder, bij het dit geding inleidende besluit van 23 december 2013 met onderwerp ‘te veel ontvangen AIO-aanvulling’ heeft de Svb appellante het volgende meegedeeld.
“Hierbij ontvangt u de definitieve beslissing over de teveel ontvangen AIO-aanvulling. Wij hebben bericht gekregen (lees: dat) u een woning en een stuk grond in Suriname bezit. Hierdoor hebben wij uw AIO-aanvulling ingetrokken. Door deze intrekking heeft u € 50.779,25 te veel AIO-aanvulling ontvangen. Het te veel betaalde moet u aan ons terugbetalen.
Betalingsregeling. U dient het te veel ontvangen bedrag binnen zes weken na dagtekening van deze brief over te maken […].
Als u niet op tijd betaalt, ontvangt u een aanmaning. […]
Dit besluit is gebaseerd op artikel 58 WWB.[…]
Als u het niet eens bent met deze beslissing, dan kunt u bezwaar maken.[…]”
1.9.
Bij brief van 22 januari 2014 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 december 2013.
1.10.
Bij brief van 23 december 2014 heeft appellante naar aanleiding van het uitblijven van een besluit op haar bezwaarschrift van 22 januari 2014 verzocht “om nu binnen twee weken na dagtekening van deze ingebrekestelling een besluit op mijn voornoemd bezwaarschrift te nemen. Laat de Svb dit na dan is de Svb mij daarna, wettelijk gezien, een dwangsom verschuldigd.”
1.11.
Bij besluit van 6 januari 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb meegedeeld dat het bezwaar tegen het besluit van 23 december 2013 voor zover gericht tegen de terugvordering niet inhoudelijk wordt behandeld en voor zover gericht tegen de wijze van terugbetaling ongegrond wordt verklaard. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat het besluit van 23 december 2013 voor zover het gaat om de terugvordering geen andere rechtsgevolgen in het leven roept dan die al door het eerdere besluit van 26 juli 2013 in het leven waren geroepen. Het besluit van 23 december 2013 is voor zover het gaat over de terugvordering dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.12.
De Raad heeft bij uitspraak van 7 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2231, de in 1.7 genoemde uitspraak van de rechtbank van 21 november 2014 bevestigd. Daarbij heeft de Raad onder meer het volgende overwogen.
“1.9. Bij besluit van 26 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 november 2013 […], heeft de Svb, […] de AIO-aanvulling met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken en de over de periode van januari 2007 tot en met juli 2013 gemaakte kosten van AIO-aanvulling tot een bedrag van € 50.779,25 van appellante teruggevorderd. Aan het […] besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat het vermogen van appellante op 1 januari 2007 hoger was dan de voor haar geldende grens van het vrij te laten vermogen. Daardoor had appellante vanaf 1 januari 2007 geen recht op AIO-aanvulling. […]
3. Bij brief van 23 december 2013 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat zij het teveel ontvangen bedrag aan AIO-aanvulling van € 50.779,25 moet terugbetalen en binnen zes weken na dagtekening van de brief aan de Svb dient over te maken. Bij besluit van 6 januari 2015 heeft de Svb beslist op het tegen die brief gemaakte bezwaar. […]
5.12. […]
Tegen de terugvordering heeft zij (lees: appellante) geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd. […]
5.14.
Het door appellante ingebrachte besluit van 6 januari 2015 als vermeld onder 3 is geen wijzigingsbesluit in de zin van 6:19 van de Awb en evenmin een bijkomend besluit als bedoeld in artikel 4:125 van de Awb. Dit betekent dat de beroepsgronden van appellante gericht tegen het besluit van 6 januari 2015 niet in dit hoger beroep aan de orde kunnen worden gesteld.”
1.13.
Bij brief van 30 januari 2016 heeft appellante, voor zover hier van belang, aan de Svb gevraagd om vergoeding van een dwangsombedrag van € 1.260,- wegens onder meer het nalaten om een tijdig en/of inhoudelijk besluit te nemen op haar bezwaarschrift van 22 januari 2014. De Svb heeft bij besluit van 24 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 juni 2016, dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het hiertegen ingediende beroep van appellante ongegrond verklaard en de Raad heeft bij uitspraak van 24 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1414, die uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.14.
Op 28 juni 2018 heeft de Raad, in vervolg op zijn uitspraak van 7 juli 2015, het tegen het bestreden besluit van 6 januari 2015 gerichte beroepschrift van 14 januari 2015 tezamen met dat besluit naar de rechtbank gestuurd met het verzoek dit beroep in behandeling te nemen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante betoogt dat de Svb op 23 december 2013 een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit heeft genomen over de terugvordering en bij het bestreden besluit ten onrechte niet inhoudelijk heeft beslist op de bezwaren die zij tegen de terugvordering heeft aangevoerd. Zij stelt zich onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.14 van de uitspraak van de Raad van 7 juli 2015 en de doorzending van het beroepschrift van 14 januari 2015 door de Raad naar de rechtbank, op het standpunt dat niet eerder (definitief) is beslist over de terugvordering dan bij dat besluit.
4.2.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling gericht op rechtsgevolg.
4.3.
De Raad heeft in rechtsoverweging 1.9 van zijn uitspraak van 7 juli 2015 vastgesteld dat de Svb bij brief van 26 juli 2013 een besluit heeft genomen tot intrekking van de AIO‑aanvulling en tot terugvordering van € 50.779,25. In rechtsoverweging 3 van die uitspraak heeft de Raad uiteengezet dat de brief van de Svb van 23 december 2013 twee mededelingen bevat: ten eerste dat appellante € 50.779,25 moet terugbetalen en ten tweede dat dit binnen een bepaalde termijn moet gebeuren.
4.4.
Voor zover de brief van 23 december 2013 ziet op de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden, betreft het een besluit over de invordering en is het een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Voor zover de brief van 23 december 2013 de terugvordering betreft is dit een herhaling van het besluit van 26 juli 2013. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.5.
Uit 4.4. volgt dat, omdat de brief van 23 december 2013 geen besluit bevatte over de terugvordering, geen bezwaar openstond tegen deze brief voor zover het die terugvordering betreft. De Svb is daarom in het bestreden besluit terecht niet ingegaan op de inhoudelijke bezwaren die appellante heeft aangevoerd tegen de terugvordering. Het bezwaar van appellante was immers in zoverre niet‑ontvankelijk. Het bestreden besluit strekt daar terecht toe. Appellante had haar bezwaren tegen de terugvordering in de procedure tegen het besluit van 26 juli 2013 naar voren moeten brengen. Uit rechtsoverweging 5.12 van de uitspraak van de Raad van 7 juli 2015 blijkt dat appellante dat in de hoger beroepsprocedure tegen het besluit van 26 juli 2013, niet heeft gedaan. Dit betekent dat met de uitspraak van de Raad van 7 juli 2015 de terugvordering in rechte is komen vast te staan.
4.6.
Uit rechtsoverweging 5.14 van de uitspraak van de Raad van 7 juli 2015 en de doorzending van appellantes beroepschrift en het bestreden besluit bezien in samenhang met rechtsoverwegingen 1.9, 3 en 5.12 van die uitspraak volgt niet dat de rechtbank, beslissend op het beroep tegen het bestreden besluit, inhoudelijk diende te oordelen over de gronden tegen de terugvordering.
5. Nu bij het bestreden besluit een besluit is genomen op het bezwaar van 22 januari 2014 treft de beroepsgrond dat een dwangsom is verschuldigd geen doel. De Svb heeft met het bestreden besluit immers binnen twee weken na de ingebrekestelling van 23 december 2014 beslist op het bezwaarschrift. Dat hierbij niet inhoudelijk is beslist over de gronden tegen de terugvordering maakt niet dat daarop niet (tijdig) is beslist. Uit 1.13 volgt ook dat al onherroepelijk (afwijzend) is beslist op appellantes verzoek om een dwangsom.
6. Uit 4.1 tot en met 5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een veroordeling in de kosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en M. van Paridon als leden, in tegenwoordigheid van Y. Al Qaq als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2020.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) Y. Al Qaq