ECLI:NL:CRVB:2020:1819
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing WAO-uitkering op basis van herhaalde aanvraag zonder nieuw gebleken feiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WAO-uitkering. Appellante had eerder, in 1997, een uitkering ontvangen op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, maar verzocht in 2013 om terug te komen op het besluit dat haar geen WAO-uitkering was toegekend. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. Appellante stelde dat zij in de periode van 1979 tot 1985 in dienstbetrekking had gewerkt, maar het Uwv en de rechtbank oordeelden dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. Tijdens de zitting op 14 juli 2020 heeft appellante opnieuw aangevoerd dat zij in bewijsnood verkeert en dat eerdere uitspraken als nieuwe feiten moeten worden aangemerkt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn en dat het verzoek van appellante moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld.