ECLI:NL:CRVB:2020:181

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
18/1482
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing voor arbeidsverplichtingen op basis van GGD-advies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Leiden om ontheffing te verlenen van arbeidsverplichtingen aan appellante werd bevestigd. Appellante ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en had eerder een tijdelijke ontheffing voor arbeidsverplichtingen gekregen op basis van een medisch advies van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD). Na een hercontrole door de GGD, waarin werd vastgesteld dat appellante arbeidsgeschikt was voor 24 uur per week met bepaalde beperkingen, besloot het college de ontheffing niet te verlengen. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat er geen sprake was van 'equality of arms', omdat het college beschikte over deskundigheid, terwijl zij zelf geen deskundige kon inschakelen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het college in beginsel mocht uitgaan van het advies van de GGD-arts, tenzij er concrete redenen waren om aan de zorgvuldigheid van dat advies te twijfelen. De Raad concludeerde dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om de medische bevindingen van de GGD-arts te betwisten, maar dat zij hierin niet was geslaagd. De Raad bevestigde dat het college zijn standpunt mocht baseren op het GGD-advies en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de besluitvorming zorgvuldig was geweest.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 28 januari 2020.

Uitspraak

18 1482 PW

Datum uitspraak: 28 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2018, 17/6071 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.E. Groenenberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2019. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. L.J.A. Edelaar.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Participatiewet (PW). Het college heeft appellante bij besluit van 2 september 2015 tot 1 juli 2016 op grond van een medisch advies van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) tijdelijk ontheffing verleend voor arbeidsverplichtingen. Bij brief van 14 maart 2017 heeft het college in het kader van een hercontrole opnieuw advies gevraagd aan de GGD. De GGD heeft op 23 maart 2017 het advies uitgebracht dat appellante, met beperkingen voor omgaan met stress, zwaar tillen/duwen, trekken en dragen, arbeidsgeschikt is voor 24 uur per week.
1.2.
Bij besluit van 13 april 2017 heeft het college, gelet op het advies van 23 maart 2017, besloten de ontheffing van de onder 1.1 genoemde verplichtingen per 30 juni 2016 te beëindigen (lees: niet opnieuw ontheffing te verlenen).
1.3.
Bij besluit van 21 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, met dien verstande dat daarbij bepaald is dat de ontheffing niet eerder eindigt dan op 13 april 2017, de datum waarop het primaire besluit is genomen. Dit komt er dus op neer dat het college heeft geweigerd per 13 april 2017 ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen. Daaraan ligt ten grondslag dat appellante arbeidsgeschikt wordt geacht voor licht fysiek, stressarm werk voor 24 uur per week met een beperking voor langdurig staan of lopen en dat zij niet kan werken in stoffige omgevingen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, van de PW zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Artikel 9, tweede lid, van de PW biedt het college de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, onder a en c, van de PW, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2.
Het college mag bij de besluitvorming in beginsel uitgaan van het advies van de GGD-arts, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies of aan de inhoud daarvan. Appellante heeft in dit kader aangevoerd dat geen sprake is van “equality of arms” in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omdat het college beschikt over een deskundige, terwijl het voor appellante niet mogelijk is zelf een deskundige in te schakelen. Het had volgens appellante op de weg van de rechtbank gelegen een onafhankelijk deskundige aan te wijzen voor het geven van een second opinion, maar de rechtbank heeft dit ten onrechte en op onjuiste gronden nagelaten.
4.3.
De besluitvorming is zorgvuldig tot stand gekomen. Aanknopingspunten dat dit niet het geval is geweest ontbreken. Het college heeft het advies van de GGD ingewonnen. De GGD-arts heeft appellante op het spreekuur gezien en heeft rekening gehouden met de klachten en beperkingen van appellante, zoals die naar voren kwamen uit de anamnese en de observaties van de GGD-arts. Appellante heeft voldoende gelegenheid gehad de medische bevindingen van de arts van de GGD te betwisten. Appellante had daartoe in bezwaar, beroep of hoger beroep bijvoorbeeld medische stukken van de behandelende artsen kunnen overleggen. Appellante heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Dat de behandelend artsen zich niet (mogen) uitlaten over het aantal uren, waarvoor appellante arbeidsgeschikt zou zijn, zoals appellante heeft aangevoerd, neemt niet weg dat medische informatie vanuit de behandelend sector twijfel zou kunnen zaaien over de bevindingen van de GGD-arts. Appellante heeft voldoende gelegenheid gehad om de bevindingen van de GGD-arts te betwisten. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat het beginsel van equality of arms is geschonden. Appellante heeft tot slot niet gemotiveerd gesteld dat zij meer of andere medische beperkingen heeft dan waarvan de GGD-arts is uitgegaan. Appellante heeft geen medische stukken overgelegd die twijfel doen ontstaan over het advies van de GGD-arts. Het gegeven eindoordeel over de arbeidsmogelijkheden van appellante kan worden gedragen door dit advies. De rechtbank is dan ook terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het college zijn standpunt heeft mogen baseren op het advies van de arts van de GGD van 23 maart 2017.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en P.W. van Straalen en
M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van T. Ali als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2020.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) T. Ali