ECLI:NL:CRVB:2020:1805
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.F. Wagner
- J.T.H. Zimmerman
- J.L. Boxum
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens niet-gemelde kasstortingen en hoofdverblijf op uitkeringsadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante ontving sinds 3 december 2008 bijstand op basis van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en vanaf 1 januari 2015 op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Enschede heeft de bijstand van appellante herzien en teruggevorderd, omdat zij contante stortingen op haar bankrekening had ontvangen die niet waren gemeld. Daarnaast werd gesteld dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde, wat ook een schending van de inlichtingenverplichting inhield.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de maanden januari 2014, juli 2014, mei 2016 en juli 2016 contante stortingen had ontvangen, die als inkomen werden aangemerkt. Appellante had deze stortingen niet gemeld, wat leidde tot een te hoge bijstandsverlening. Bovendien was het water- en elektriciteitsverbruik op het uitkeringsadres zeer laag, wat het college deed concluderen dat appellante niet op dat adres woonde. De Raad oordeelde dat het college terecht de bijstand had herzien en teruggevorderd, en dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor het aantonen van de rechtmatigheid van de bijstandsverlening bij het college ligt, maar dat het college in dit geval voldoende bewijs had geleverd van de schending van de inlichtingenverplichting door appellante.