ECLI:NL:CRVB:2020:1795
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en herziening van eerdere besluiten
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1987, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar aanvraag voor een Wajong-uitkering. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op 8 oktober 2015, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden. Na een aantal procedures en een nieuw rapport van MEE van 27 januari 2017, dat door appellante werd ingediend als nieuw feit, heeft de rechtbank Gelderland op 4 juni 2018 het beroep van appellante ongegrond verklaard. Appellante stelde dat het rapport van MEE een nieuw feit was dat aanleiding gaf om het eerdere besluit te herzien, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat het rapport geen aanleiding gaf om de eerdere beoordeling te herzien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had aangegeven dat het rapport niet op een uitgebreid diagnostisch onderzoek was gebaseerd en dat het op belangrijke punten niet klopte. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het rapport van MEE een nieuw feit is, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om het besluit van 8 oktober 2015 te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak werd gedaan op 7 augustus 2020.