ECLI:NL:CRVB:2020:1793

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
19/5028 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsincident bij dienstongeval van politieambtenaar en kwalificatie als beroepsincident

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kwalificatie van een dienstongeval van een politieambtenaar als beroepsincident. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 april 2017, toen de betrokkene, een politieambtenaar, samen met collega's twee verdachten wilde aanhouden. Tijdens de aanhouding verzette een van de verdachten zich door hard tegen de betrokkene op te botsen, wat leidde tot een val en letsel aan de knie van de betrokkene. De korpschef had het ongeval aanvankelijk als dienstongeval gekwalificeerd, maar weigerde het als beroepsincident te erkennen, met de argumentatie dat het ongeval niet voortkwam uit een bijzonder gevaarlijke situatie die verder ging dan de normale werkzaamheden van een politieambtenaar.

De rechtbank Noord-Holland oordeelde echter dat de korpschef ten onrechte had geoordeeld en dat de situatie waarin de betrokkene zich bevond, wel degelijk als een beroepsincident gekwalificeerd moest worden. De rechtbank stelde dat de omstandigheden van het geval, waarbij de betrokkene handelde in een situatie die zich ontwikkelde tot een bijzonder gevaarlijke, risicovolle situatie, niet konden worden genegeerd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de restrictieve uitleg van de korpschef niet in overeenstemming was met de tekst, doel en strekking van de relevante bepalingen in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).

De Raad concludeerde dat het dienstongeval van de betrokkene terecht als beroepsincident moest worden gekwalificeerd, en dat de korpschef in de proceskosten van de betrokkene moest worden veroordeeld. De uitspraak bevestigt de noodzaak om de omstandigheden van een incident zorgvuldig te beoordelen en de rechten van politieambtenaren in gevaarzettende situaties te waarborgen.

Uitspraak

19.5028 AW

Datum uitspraak: 6 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 oktober 2019, 19/416 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B.O. Vreeswijk een verweerschrift ingediend.
De korpschef heeft op verzoek van de Raad nadere stukken ingezonden.
Partijen hebben toestemming verleend om zonder zitting uitspraak te doen, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam in de functie van [functie] bij de eenheid [eenheid] , [team] .
1.2.
Op 14 april 2017 heeft betrokkene naar aanleiding van een melding van omstanders over een vechtpartij op [locatie] samen met collega’s twee verdachten aangehouden. De verdachten probeerden zich aan de aanhouding te onttrekken door weg te rennen en liepen zich na een achtervolging in een steeg klem. Bij de aanhouding verzette één van de verdachten zich door hard tegen betrokkene te botsen, waardoor hij ten val kwam. Betrokkene is daardoor ook gevallen en hard op zijn rechterknie terechtgekomen (het ongeval).
1.3.
Bij besluit van 12 mei 2017 heeft de korpschef het ongeval als dienstongeval aangemerkt.
1.4.
Op 30 augustus 2018 heeft betrokkene de korpschef verzocht het ongeval aan te merken als beroepsincident.
1.5.
Bij besluit van 6 september 2018 heeft de korpschef dit verzoek afgewezen. Volgens de korpschef kan het ongeval niet worden aangemerkt als een beroepsincident als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder pp, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Blijkens deze bepaling is een beroepsincident een gekwalificeerde vorm van een dienstongeval, een dienstongeval dat voortvloeit uit een bijzonder gevaarlijke, risicovolle situatie. Zo’n gevaarzettende situatie reikt verder dan de normale werkzaamheden, de omstandigheden waarin een politieambtenaar, gelet op de aard van zijn werk, dagelijks kan komen te verkeren. Voor dit standpunt vindt de korpschef steun in de uitspraak van de Raad van 30 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1809. Uit deze uitspraak volgt impliciet dat sprake moet zijn van een op voorhand als gevaarzettend te kwalificeren situatie. Daarbij komt dat enig risico op het oplopen van letsel inherent is aan het politiewerk. De aard en ernst van het opgelopen letsel spelen geen rol bij de beoordeling of al dan niet sprake is van een beroepsincident. Dat het risico zich in het geval van betrokkene heeft verwezenlijkt, heeft geleid tot de erkenning van het ongeval als dienstongeval, maar maakt niet dat de situatie achteraf kan worden gekwalificeerd als gevaarzettend, aldus de korpschef.
1.6.
Bij besluit van 20 december 2018 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 6 september 2018 ongegrond verklaard. De korpschef heeft daartoe onder meer overwogen dat een ongeval ten gevolge van omstandigheden waarin een ambtenaar omwille van zijn werk dagelijks verkeert - en niet zelden zijn dit gevaarlijke situaties - reeds wordt afgedekt door de begrippen dienstongeval en beroepsziekte. Het begrip beroepsincident zou niet zijn opgenomen in het Barp als het synoniem was aan het begrip dienstongeval of het begrip beroepsziekte. Daarom dient sprake te zijn van een situatie die zich onderscheidt van de situatie waarop het begrip dienstongeval ziet. Dat onderscheid wordt gevonden in situaties die verder reiken dan de normale werkzaamheden. Bij verdachten die, zoals in dit geval, door ‘duw- of trekwerk’ ervandoor proberen te gaan, is sprake van een risico dat het dagelijks politiewerk niet overstijgt.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 6 september 2018 herroepen, het dienstongeval van 14 april 2017 aangemerkt als een beroepsincident en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft daartoe, samengevat en voor zover hier van belang, het volgende overwogen.
2.2.
Indien en voor zover de korpschef heeft willen betogen dat een eenmaal als inherent aan de normale werkzaamheden gekwalificeerde situatie zich niet zou kunnen ontwikkelen tot een bijzonder gevaarlijke, risicovolle situatie, zodat een dergelijke situatie buiten de reikwijdte van een beroepsincident zou vallen en reeds wordt afgedekt door de begrippen dienstongeval en beroepsziekte, volgt de rechtbank de korpschef hierin niet. Noch de wettekst, noch de toelichting daarop biedt een toereikende grondslag voor dit oordeel. De omstandigheden van het geval kunnen er toe leiden dat een op zichzelf tot de reguliere werkzaamheden behorende situatie zich ontwikkelt tot een situatie waarin de politieambtenaar zijn werkzaamheden moet (gaan) verrichten in een bijzonder gevaarlijke, risicovolle omgeving. Indien en voor zover de korpschef zich op het standpunt heeft gesteld dat betrokkene zich, ook toen hij noodzakelijkerwijs de achtervolging moest inzetten, omdat de verdachte zich verzette tegen de aanhouding en probeerde hieraan te ontkomen door weg te rennen, niet heeft bevonden in een bijzonder gevaarlijke, risicovolle situatie, valt niet in te zien dat de omstandigheden waaronder het ongeval van betrokkene heeft plaatsgevonden niet op één lijn zouden kunnen worden geplaatst met het in de nota van toelichting bij het besluit van 2 december 2016 (Stb. 2016, 489) genoemde voorbeeld van ‘een arrestantenverzorger die een weerspannige arrestant onder controle moet brengen’. Dat de door de korpschef in de door hem gehanteerde gedragslijn zelf gegeven voorbeelden restrictiever van aard zijn, betekent niet dat aan de nota van toelichting en het daarin gegeven hiervoor genoemde voorbeeld geen betekenis zou toekomen. De rechtbank is tot conclusie gekomen dat de korpschef het dienstongeval van
14 april 2017 ten onrechte niet heeft gekwalificeerd als een beroepsincident.
3. In hoger beroep heeft de korpschef de gronden waarop het bestreden besluit berust herhaald en verder, samengevat, het volgende aangevoerd. Een ‘gevaarzettende situatie’ reikt verder dan de omstandigheden waarin een politieambtenaar, gelet op de aard van zijn werk, dagelijks kan komen te verkeren. De werkzaamheden moeten de normale werkzaamheden overstijgen ofwel de situatie waarin de werkzaamheden moesten worden verricht moet bijzonder gevaarlijk zijn. Voor dit standpunt is steun te vinden in de regeling tot schadeloosstelling bij beroepsincidenten in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR, Stb. 2005, 591). De in het ARAR opgenomen omschrijving van het begrip beroepsincident is gelijkluidend aan die welke het Barp sinds 2017 kent. In de nota van toelichting wordt gesproken over ‘ambtenaren die zich uit hoofde van hun functie in bijzonder gevaarvolle, risicovolle situaties moeten begeven’. Met de toevoeging ‘bijzonder’ wordt een onderscheid gemaakt met situaties die ook gevaarlijk kunnen zijn en risico’s met zich kunnen brengen, maar die nu eenmaal inherent zijn aan het werk van een politieambtenaar. De korpschef erkent dat een op voorhand als inherent aan de normale werkzaamheden gekwalificeerde situatie zich kan ontwikkelen tot een bijzonder gevaarlijke, risicovolle situatie. Aan de korpschef komt beoordelingsruimte toe bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gevaarzettende situatie. Hiertoe zijn toetsingscriteria ontwikkeld, vastgelegd in een werkinstructie, om te voorkomen dat in vergelijkbare zaken onaanvaardbare verschillen ontstaan. Aan de voorbeelden van een gevaarzettende situatie die zijn genoemd in de nota van toelichting bij de beroepsincidentenregeling in het Barp komt niet meer betekenis toe dan dat in die situaties sprake kan zijn van een beroepsincident. De korpschef heeft zich (mede) in het licht van de door hem aangelegde toetsingscriteria op het standpunt gesteld dat de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde niet zijn te kwalificeren als beroepsincident.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Barp wordt onder dienstongeval verstaan: een ongeval, dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
4.2.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2015-2017 is afgesproken dat in het Barp een voorziening voor volledige schadeloosstelling wordt opgenomen in verband met een beroepsincident. Hieronder wordt in dit verband verstaan een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van een taak waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken.
4.3.1.
Bij Besluit van 2 december 2016 tot wijziging van het Besluit bezoldiging politie en enkele andere rechtspositionele besluiten ter formalisering en uitvoering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Politie 2015-2017 inzake onder meer de beroepsincidentenregeling (Stb. 2016, 489) is het Barp gewijzigd.
4.3.2.
Voor zover hier van belang is in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder pp, van het Barp bepaald dat onder beroepsincident wordt verstaan een dienstongeval of beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar en waaraan hij zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken.
4.3.3.
Bij genoemde wijziging is voorts artikel 54b van het Barp ingevoegd, luidende als volgt:
“1. De ambtenaar heeft aanspraak op volledige vergoeding van de schade die hij ten gevolge van een beroepsincident lijdt, voor zover hierin op grond van de rechtspositie en andere uitkeringen niet reeds is voorzien.
2. […]
3. Het eerste lid is niet van toepassing op beroepsincidenten die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel.”
4.3.4.
De in 4.3.2 en 4.3.3 weergegeven wijzigingen zijn met ingang van 1 januari 2017 in werking getreden.
4.4.
In de nota van toelichting (Stb. 2016, 489, blz. 15-16) is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld. Doel van de beroepsincidentenregeling is dat de ambtenaar volledig schadeloos wordt gesteld in het geval van een beroepsincident. Een beroepsincident is een dienstongeval of beroepsziekte voortkomend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar, waarbij de ambtenaar handelend moet optreden terwijl anderen zich zouden mogen terugtrekken. De ambtenaar krijgt daarom vooraf de garantie dat het bevoegd gezag de schade dekt, voor zover die schade het gevolg is van een beroepsincident. Bij gevaarzettende situaties kan bijvoorbeeld worden gedacht aan inzet van de ambtenaar (eventueel als lid van de mobiele eenheid) bij ernstige verstoring van de openbare orde, de motorrijder die bij het begeleiden van een konvooi het overige verkeer moet stilzetten en daarbij wordt aangereden, de arrestantenverzorger die een weerspannige arrestant onder controle moet brengen, of de ambtenaar die vanwege een dringende taak met hoge snelheid aan het verkeer deelneemt. Bij gewone verkeersdeelname, als onderdeel van de (uitoefening van) reguliere werkzaamheden, is geen sprake van een gevaarzettende situatie als bedoeld in dit artikel. Dit is in beginsel evenmin het geval als sprake is van een oefensituatie waarbij - anders dan in de echte werksituatie het geval is - waarborgen zijn gecreëerd om fysiek letsel (zoveel mogelijk) te voorkomen. Een dergelijke situatie kan op verzoek worden beëindigd en er is toezicht van een instructeur. Dat ongevallen in genoemde situaties eventueel als dienstongeval kunnen worden gekwalificeerd, maakt dit niet anders.
4.5.1.
De Raad stelt voorop dat aan de korpschef, anders dan deze veronderstelt, geen beoordelingsvrijheid toekomt bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een ‘gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar en waaraan hij zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken’ als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder pp, van het Barp. Daartoe is het volgende van betekenis.
4.5.2.
Voor de bevoegdheid van de korpschef om artikel 54b, eerste lid, van het Barp toe te passen is vereist dat sprake is van een beroepsincident. Bij de in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder pp, van het Barp neergelegde omschrijving van het begrip beroepsincident en in het bijzonder bij het onderdeel ’gevaarzettende situatie’ van die omschrijving gaat het om een in de regeling opgenomen, objectief bedoelde norm. Dit brengt mee dat de Raad het standpunt van de korpschef dat geen sprake is van een beroepsincident vol dient te toetsen. In het kader van deze toetsing zal de Raad eerst de juistheid beoordelen van de uitleg die de korpschef blijkens de door hem gehanteerde uitgangspunten aan de term ‘gevaarzettende situatie’ heeft gegeven.
4.6.1.
De korpschef heeft in hoger beroep erop gewezen de volgende uitgangspunten te hanteren bij de beoordeling of in individuele gevallen sprake is van een beroepsincident:
“In beginsel wordt als bijzonder gevaarlijk aangemerkt, een situatie waarin:
• een medewerker er alleen voor staat en te maken heeft met een erg agressief persoon
die tevens onder invloed verkeert (drugs, drank) of ernstig verward is (psychose of iets
dergelijks), de verdachte is feitelijk niet meer aanspreekbaar;
• de verdachte een wapen heeft en dat wapen naar verwachting ook zal gebruiken;
• aan het verkeer wordt deelgenomen met een ontheffing; de verkeerssituatie en het
tijdstip van het ongeval is daarbij medebepalend;
• een verdachte niet zo zeer handelt met het oogmerk om aan de aanhouding te
ontkomen (losschudden, lostrekken, wegduwen e.d.) maar het handelen gericht is op
het toebrengen van ernstig letsel van de politiemedewerker;
• de politiemedewerker(s) in een numerieke minderheid verkeert en er sprake is van een
agressieve situatie (bijvoorbeeld de groep keert zich tegen de politie);
• gericht met zwaar vuurwerk naar een medewerker wordt gegooid;
• opzettelijk met een auto/motor op een medewerker wordt ingereden (het voertuig
wordt dan feitelijk als een wapen ingezet);
• de medewerker een brandend gebouw in moet;
• een agressieve grote hond (dus geen poedeltje of iets dergelijks) aanwezig is en de
hond dus feitelijk wordt gebruikt als wapen.
Bij de beoordeling moet verder worden gelet op:
- • de vraag of de situatie op voorhand bijzonder gevaarlijk is, dus niet alleen te wijten is
aan pure pech;
• het aantal politiemedewerkers ten opzichte van het aantal verdachten;
• de bewapening van zowel de politiemedewerker als de verdachte;
• de gemoedstoestand van de verdachte;
• de ruimte (of plaats) waar(in) het ongeval plaatsvindt;
• het oogmerk van de verdachte (wilde hij enkel vluchten of was zijn actie gericht op het
toebrengen van letsel);
• de feitelijke situatie van de verdachte (al dan niet geboeid of iets dergelijks)
Niet van belang is de ernst van het letsel.”
4.6.2.
De korpschef heeft het criterium van een ‘bijzonder gevaarlijke, risicovolle situatie’, waaraan moet worden voldaan om van een beroepsincident te kunnen spreken, ontleend aan de nota van toelichting bij de beroepsincidentenregeling in het ARAR. De nota van toelichting bij de beroepsincidentenregeling in het Barp noemt dit criterium echter niet en de in de nota van toelichting opgenomen voorbeelden bieden evenmin een aanknopingspunt voor de conclusie dat de regelgever van het Barp verder heeft willen gaan dan een gevaarlijke, risicovolle situatie. De door de korpschef voorgestane restrictieve uitleg van artikel 1, aanhef en onder pp, van het Barp, zoals die mede blijkt uit de onder 4.6.1 weergegeven uitgangspunten, leidt er in wezen toe dat een politieambtenaar slechts in uitzonderlijke en extreme situaties aanspraak kan maken op volledige vergoeding van de schade die hij lijdt ten gevolge van een dienstongeval. Een dergelijke uitleg verdraagt zich niet met tekst, doel en strekking van deze bepaling en kan daarom niet als juist worden aanvaard.
4.7.
Zoals onder 1.2 is vermeld, wilde betrokkene met collega’s twee voortvluchtige verdachten aanhouden en trachtte een van hen, op het moment dat hij zich in een steeg klem had gelopen, zich aan de aanhouding te onttrekken door al rennend hard tegen betrokkene op te botsen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat deze situatie vergelijkbaar is met de voorbeelden van gevaarzettende situaties die zijn vermeld in de nota van toelichting bij de beroepsincidentenregeling van het Barp, in het bijzonder met de aldaar genoemde situatie van een arrestantenverzorger die een weerspannige arrestant onder controle moet houden. Dat het aanhouden van een zich verzettende verdachte behoort tot de normale werkzaamheden van een politieambtenaar, zoals de korpschef heeft aangevoerd, is, gelet op 4.6.2, niet van belang voor de beoordeling van de vraag of een dienstongeval moet worden aangemerkt als een beroepsincident.
4.8.
Uit 4.7 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het dienstongeval dat betrokkene op 14 april 2017 is overkomen dient te worden gekwalificeerd als een beroepsincident. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat de korpschef te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 525,- (1 punt voor het verweerschrift) voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 525,-;
- bepaalt dat van de korpschef een griffierecht van € 519,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en C.H. Bangma en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augusus 2020.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel