ECLI:NL:CRVB:2020:1792

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
19/3420 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een dienstongeval als beroepsincident binnen het ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een dienstongeval dat door appellant, een politieambtenaar, is aangemerkt als een beroepsincident. Op 1 juni 2017, tijdens een noodoproep, probeerde appellant een verdachte aan te houden die zich hevig verzette. Tijdens deze aanhouding raakte appellant gewond aan zijn rechterduim, wat leidde tot een peesruptuur. De korpschef van politie heeft het ongeval aanvankelijk als een dienstongeval gekwalificeerd, maar later geweigerd het als beroepsincident te erkennen, met de argumentatie dat er geen sprake was van een bijzonder gevaarlijke situatie. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 6 augustus 2020 geoordeeld dat de korpschef geen beoordelingsvrijheid heeft bij de vaststelling of er sprake is van een gevaarzettende situatie die verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar. De Raad heeft vastgesteld dat de situatie waarin appellant zich bevond, vergelijkbaar is met de voorbeelden van gevaarzettende situaties zoals vermeld in de nota van toelichting bij de beroepsincidentenregeling van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant slaagt, de aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het dienstongeval wordt aangemerkt als een beroepsincident. Tevens is de korpschef veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant.

Uitspraak

19 3420 AW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 6 augustus 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juli 2019, 18/5143 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.G. Volbeda hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
De korpschef heeft desgevraagd toestemming verleend om zonder zitting uitspraak te doen. Van de gemachtigde van appellant is geen reactie ontvangen, waarna de Raad met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam in de functie van [functie] bij de eenheid [eenheid] , team [team] .
1.2.
Op 1 juni 2017 heeft appellant samen met een collega naar aanleiding van een noodoproep assistentie geboden aan twee andere collega’s die een verdachte onder controle probeerden te houden. Appellant probeerde transportboeien om te leggen bij de verdachte, die hevig verzet bood. Ook na meerdere waarschuwingen dat geweld zou worden gebruikt, staakte de verdachte zijn verzet niet. Bij het onder controle krijgen van de linkerarm van de verdachte ervoer appellant een stroomstoot ter hoogte van zijn rechterduim. Dit bleek achteraf veroorzaakt te zijn door het afscheuren van een pees in zijn rechterduim (het ongeval).
1.3.
Bij besluit van 19 juni 2017 heeft de korpschef het ongeval als dienstongeval aangemerkt.
1.4.
Op 3 april 2018 heeft appellant de korpschef verzocht het ongeval aan te merken als beroepsincident.
1.5.
Bij besluit van 12 april 2018 heeft de korpschef dit verzoek afgewezen. Volgens de korpschef kan het ongeval niet worden aangemerkt als een beroepsincident als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder pp, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Blijkens deze bepaling is een beroepsincident een gekwalificeerde vorm van een dienstongeval, een dienstongeval dat voortvloeit uit een bijzonder gevaarlijke, risicovolle situatie. Zo’n gevaarzettende situatie reikt verder dan de normale werkzaamheden, de omstandigheden waarin een politieambtenaar, gelet op de aard van zijn werk, dagelijks kan komen te verkeren. Appellant is geconfronteerd met een situatie waarin de verdachte zich hevig verzette en geweld gebruikte door te slaan en te trappen. Dat is zeker een gevaarlijke situatie, maar wel inherent aan de normale werkzaamheden van appellant. Er was echter geen sprake van een bijzonder gevaarlijke, risicovolle situatie. Daarbij heeft de korpschef in aanmerking genomen dat appellant samen met drie andere collega’s was en de verdachte niet over een wapen beschikte.
1.6.
Bij besluit van 26 juni 2018 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 12 april 2018 ongegrond verklaard. De korpschef heeft in aanvulling op het besluit van 12 april 2018 benadrukt dat, wil sprake zijn van ‘een gevaarzettende situatie’ als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder pp, van het Barp, de ambtenaar noodgedwongen bloot moet zijn gesteld aan een bijzonder gevaarlijke, risicovolle situatie. Voor dit standpunt vindt de korpschef steun in de uitspraak van de Raad van 30 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1809 en in de regeling tot schadeloosstelling bij beroepsincidenten in het ARAR (Stb. 2005, 591). De korpschef blijft van mening dat in het geval van appellant geen sprake is geweest van een bijzonder gevaarlijke, risicovolle situatie.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat en voor zover hier van belang, het volgende overwogen.
2.2.
De rechtbank heeft tot uitgangspunt genomen dat artikel 54b van het Barp, hoewel imperatief geformuleerd, de korpschef beoordelingsruimte biedt om aan de hand van individuele omstandigheden te beoordelen of al dan niet sprake is van een gevaarzettende situatie. Er is niet dwingend voorgeschreven in welke gevallen een volledige vergoeding van schade dient te worden toegekend. Het in de nota van toelichting (Stb. 2016, 489) genoemde voorbeeld van de arrestantenverzorger die een weerspannige arrestant onder controle moet brengen, maakt niet dat bij een dienstongeval in een situatie met een weerspannige verdachte zonder meer sprake is van een beroepsincident. Ook het aanhouden van een weerspannige verdachte is inherent aan de aan een politieambtenaar opgedragen werkzaamheden en moet soms onder bijzondere omstandigheden worden verricht. Wil sprake zijn van een beroepsincident dan moet uit de feiten en omstandigheden blijken dat het gaat om een bijzonder gevaarlijke situatie en niet om een situatie die inherent is aan de vervulling van de functie van de medewerker. De korpschef heeft in het geval van appellant uiteengezet dat voor hem pleit dat de verdachte blijkbaar heel agressief was. Daartegenover staat dat de politie in numerieke meerderheid was en dat de verdachte al op de grond lag toen appellant erbij betrokken raakte. Verder is meegewogen dat de arrestant geen wapen bij zich droeg. De korpschef heeft de omstandigheden die worden meegewogen bij de beoordeling of een situatie al dan niet gevaarzettend is en de wijze waarop dit in het geval van appellant is gedaan, op inzichtelijke wijze uiteengezet. In het licht van de omstandigheden van dit geval is de korpschef op goede gronden tot de conclusie gekomen dat geen sprake was van een bijzonder gevaarlijke situatie. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de korpschef het verzoek van appellant niet heeft kunnen afwijzen.
3. In hoger beroep heeft appellant, kort samengevat, betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een beroepsincident.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder z, van het Barp wordt onder dienstongeval verstaan: een ongeval, dat in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en dat niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
4.2.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2015-2017 is afgesproken dat in het Barp een voorziening voor volledige schadeloosstelling wordt opgenomen in verband met een beroepsincident. Hieronder wordt in dit verband verstaan een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van een taak waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken.
4.3.1.
Bij Besluit van 2 december 2016 tot wijziging van het Besluit bezoldiging politie en enkele andere rechtspositionele besluiten ter formalisering en uitvoering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Politie 2015-2017 inzake onder meer de beroepsincidentenregeling (Stb. 2016, 489) is het Barp gewijzigd.
4.3.2.
Voor zover hier van belang is in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder pp, van het Barp bepaald dat onder beroepsincident wordt verstaan: een dienstongeval of beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar en waaraan hij zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken.
4.3.3.
Bij genoemde wijziging van 2 december 2016 is voorts artikel 54b van het Barp ingevoegd, luidende als volgt:
“1. De ambtenaar heeft aanspraak op volledige vergoeding van de schade die hij ten gevolge van een beroepsincident lijdt, voor zover hierin op grond van de rechtspositie en andere uitkeringen niet reeds is voorzien.
2. […]
3. Het eerste lid is niet van toepassing op beroepsincidenten die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel.”
4.3.4.
De in 4.3.2 en 4.3.3 weergegeven wijzigingen zijn met ingang van 1 januari 2017 in werking getreden.
4.4.
In de nota van toelichting (Stb. 2016, 489, blz. 15-16) is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld. Doel van de beroepsincidentenregeling is dat de ambtenaar volledig schadeloos wordt gesteld in het geval van een beroepsincident. Een beroepsincident is een dienstongeval of beroepsziekte voortkomend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar waarbij de ambtenaar handelend moet optreden terwijl anderen zich zouden mogen terugtrekken. De ambtenaar krijgt daarom vooraf de garantie dat het bevoegd gezag de schade dekt, voor zover die schade het gevolg is van een beroepsincident. Bij gevaarzettende situaties kan bijvoorbeeld worden gedacht aan inzet van de ambtenaar (eventueel als lid van de mobiele eenheid) bij ernstige verstoring van de openbare orde, de motorrijder die bij het begeleiden van een konvooi het overige verkeer moet stilzetten en daarbij wordt aangereden, de arrestantenverzorger die een weerspannige arrestant onder controle moet brengen, of de ambtenaar die vanwege een dringende taak met hoge snelheid aan het verkeer deelneemt. Bij gewone verkeersdeelname, als onderdeel van de (uitoefening van) reguliere werkzaamheden, is geen sprake van een gevaarzettende situatie als bedoeld in dit artikel. Dit is in beginsel evenmin het geval als sprake is van een oefensituatie waarbij – anders dan in de echte werksituatie het geval is – waarborgen zijn gecreëerd om fysiek letsel (zoveel mogelijk) te voorkomen. Een dergelijke situatie kan op verzoek worden beëindigd en er is toezicht van een instructeur. Dat ongevallen in genoemde situaties eventueel als dienstongeval kunnen worden gekwalificeerd, maakt dit niet anders.
4.5.1.
De Raad stelt voorop dat aan de korpschef, anders dan deze veronderstelt, geen beoordelingsvrijheid toekomt bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een ‘gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar en waaraan hij zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken’ als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder pp, van het Barp. Daartoe is het volgende van betekenis.
4.5.2.
Voor de bevoegdheid van de korpschef om artikel 54b, eerste lid, van het Barp toe te passen is vereist dat sprake is van een beroepsincident. Bij de in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder pp, van het Barp neergelegde omschrijving van het begrip beroepsincident en in het bijzonder bij het onderdeel ’gevaarzettende situatie’ van die omschrijving gaat het om een in de regeling opgenomen, objectief bedoelde norm. Dit brengt mee dat de Raad het standpunt van de korpschef dat geen sprake is van een beroepsincident vol dient te toetsen. In het kader van deze toetsing zal de Raad eerst de juistheid beoordelen van de uitleg die de korpschef blijkens de door hem gehanteerde uitgangspunten aan de term ‘gevaarzettende situatie’ heeft gegeven.
4.6.1.
De korpschef heeft in hoger beroep erop gewezen de volgende uitgangspunten te hanteren bij de beoordeling of in individuele gevallen sprake is van een beroepsincident:
“In beginsel wordt als bijzonder gevaarlijk aangemerkt, een situatie waarin:
• een medewerker er alleen voor staat en te maken heeft met een erg agressief persoon
die tevens onder invloed verkeert (drugs, drank) of ernstig verward is (psychose of iets
dergelijks), de verdachte is feitelijk niet meer aanspreekbaar;
• de verdachte een wapen heeft en dat wapen naar verwachting ook zal gebruiken;
• aan het verkeer wordt deelgenomen met een ontheffing; de verkeerssituatie en het
tijdstip van het ongeval is daarbij medebepalend;
• een verdachte niet zo zeer handelt met het oogmerk om aan de aanhouding te
ontkomen (losschudden, lostrekken, wegduwen e.d.) maar het handelen gericht is op
het toebrengen van ernstig letsel van de politiemedewerker;
• de politiemedewerker(s) in een numerieke minderheid verkeert en er sprake is van een
agressieve situatie (bijvoorbeeld de groep keert zich tegen de politie);
• gericht met zwaar vuurwerk naar een medewerker wordt gegooid;
• opzettelijk met een auto/motor op een medewerker wordt ingereden (het voertuig
wordt dan feitelijk als een wapen ingezet);
• de medewerker een brandend gebouw in moet;
• een agressieve grote hond (dus geen poedeltje of iets dergelijks) aanwezig is en de
hond dus feitelijk wordt gebruikt als wapen.
Bij de beoordeling moet verder worden gelet op:
- • de vraag of de situatie op voorhand bijzonder gevaarlijk is, dus niet alleen te wijten is
aan pure pech;
• het aantal politiemedewerkers ten opzichte van het aantal verdachten;
• de bewapening van zowel de politiemedewerker als de verdachte;
• de gemoedstoestand van de verdachte;
• de ruimte (of plaats) waar(in) het ongeval plaatsvindt;
• het oogmerk van de verdachte (wilde hij enkel vluchten of was zijn actie gericht op het
toebrengen van letsel);
• de feitelijke situatie van de verdachte (al dan niet geboeid of iets dergelijks)
Niet van belang is de ernst van het letsel.”
4.6.2.
De korpschef heeft het criterium van een ‘bijzonder gevaarlijke, risicovolle situatie’, waaraan moet worden voldaan om van een beroepsincident te kunnen spreken, ontleend aan de nota van toelichting bij de beroepsincidentenregeling in het ARAR. De nota van toelichting bij de beroepsincidentenregeling in het Barp noemt dit criterium echter niet en de in de nota van toelichting opgenomen voorbeelden bieden evenmin een aanknopingspunt voor de conclusie dat de regelgever van het Barp verder heeft willen gaan dan een gevaarlijke, risicovolle situatie. De door de korpschef voorgestane restrictieve uitleg van artikel 1, aanhef en onder pp van het Barp, zoals die mede blijkt uit de onder 4.6.1 weergegeven uitgangspunten, leidt er in wezen toe dat een politieambtenaar slechts in uitzonderlijke en extreme situaties aanspraak kan maken op volledige vergoeding van de schade die hij lijdt ten gevolge van een dienstongeval. Een dergelijke uitleg verdraagt zich niet met tekst, doel en strekking van deze bepaling en kan daarom niet als juist worden aanvaard.
4.7.
Zoals onder 1.2 is vermeld, wilde appellant een zich hevig verzettende verdachte aanhouden en transportboeien omleggen. De Raad is van oordeel dat deze situatie vergelijkbaar is met de voorbeelden van gevaarzettende situaties die zijn vermeld in de nota van toelichting bij de beroepsincidentenregeling van het Barp, in het bijzonder met de aldaar genoemde situatie van een arrestantenverzorger die een weerspannige arrestant onder controle moet houden. Omdat niets in de nota van toelichting daarop wijst, deelt de Raad niet het standpunt van de korpschef dat het slechts gaat om voorbeelden waarbij sprake kàn zijn van een gevaarzettende situatie. Dat het aanhouden van een zich verzettende verdachte behoort tot de normale werkzaamheden van een politieambtenaar, zoals de korpschef heeft aangevoerd, is, gelet op 4.6.2, niet van belang voor de beoordeling van de vraag of een dienstongeval moet worden aangemerkt als een beroepsincident.
4.8.
Uit 4.7 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak
moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad ziet uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 12 april 2018 te herroepen, het dienstongeval van 1 juni 2017 aan te merken als een beroepsincident en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
5. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen tot vergoeding van de kosten van
appellant voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 525,- in bezwaar
(1 punt voor het bezwaarschrift), € 1.050,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 525,- in hoger beroep (1 voor het hoger beroepschrift), in totaal een bedrag van € 2.100,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 26 juni 2018;
  • herroept het besluit van 12 april 2018, bepaalt dat het dienstongeval van 1 juni 2017 wordt aangemerkt als een beroepsincident en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 26 juni 2018;
  • veroordeelt de korpschef in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.100,-;
  • bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 429,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en C.H. Bangma en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2020.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) P.W.J. Hospel