Uitspraak
19.2448 AW
30 april 2019, 18/359 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
1.3. Bij besluit van 30 maart 2017 heeft de korpschef het ongeval als dienstongeval aangemerkt.
In hoger beroep heeft de korpschef, samengevat, het volgende aangevoerd. De korpschef stelt dat hem beoordelingsruimte toekomt bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gevaarzettende situatie. Hiertoe zijn toetsingscriteria ontwikkeld, vastgelegd in een werkinstructie, om te voorkomen dat in vergelijkbare zaken onaanvaardbare verschillen ontstaan. Aan de voorbeelden van een gevaarzettende situatie die zijn genoemd in de nota van toelichting bij de beroepsincidentenregeling in het Barp komt niet meer betekenis toe dan dat in die situaties sprake kán zijn van een beroepsincident. Het moet gaan om situaties die het dagelijks politiewerk overstijgen. Indien een ruimere uitleg bedoeld was, had in artikel 54b van het Barp volstaan kunnen worden met de eenvoudige bepaling dat elk dienstongeval tevens een beroepsincident betreft, behoudens de ongevallen tijdens dienstsport en andere oefensituaties. De korpschef heeft zich (mede) in het licht van de door hem aangelegde toetsingscriteria op het standpunt gesteld dat de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde niet zijn te kwalificeren als beroepsincident. Het is inherent aan haar functie dat zij tijdens haar werkzaamheden betrokken kan raken bij geweldsincidenten of andere ingrijpende gebeurtenissen. Uit de specifieke feiten en omstandigheden blijkt niet dat zij ten tijde van het ongeval te maken had met een gevaarzettende situatie. Om die reden is de korpschef van mening dat geen sprake is van een beroepsincident.